Allemaal zo verschrikkelijk oud

2004

Ruim twee jaar geleden was het afgelopen, uit. Haar man had Alzheimer, en zij ging met hartklachten naar het ziekenhuis. Het was over met het wonen in dat mooie, grote appartement op de Van Asch van Wijckskade.

Haar man verhuisde naar de verpleegafdeling van het Bartholomeusgasthuis. Zij kreeg – toen ze eenmaal uit het ziekenhuis was – een kamer naast hem.

Hoe was het om bijna alle spullen te moeten wegdoen?

‘Het kon me’, zegt Rie Staring (84), ‘niks schelen. Vroeger hechtte ik er aan, maar op dat moment niet. En ik mis ze nog niet, want ik weet waar ze gebleven zijn, dat scheelt nogal.’

De spullen zijn bij familie. Zelf zit ze vrijwel helemaal tussen nieuw meubilair. ‘Wat ik had was veel te groot.’

Wat is er nog over uit haar oude huis? Wat wandversiering, wat vazen, foto-albums, en boeken, veel boeken. Dostojewski, Hugo Claus….

Haar man heeft in het Bartholomeus niet lang meer geleefd. Voor haar begon daarna een nieuwe periode. ‘Met m’n pacemaker en medicijnen heb ik m’n gezondheid heel aardig in evenwicht. En eigenlijk bevalt het me hier wel. Ik moet m’n leven zelf maken. En ik moet eerlijk toegeven: beter had ik het niet kunnen krijgen.’

Het gesprek met Rie Scharing begint ’s morgens om tien uur in de recreatiezaal. Negen vrouwen aan een lange tafel. Eén lege stoel. ‘Mag ik bij u komen zitten?’

Koffie.

Rie zegt: ‘Er zijn nog maar weinig mensen met wie je echt een inhoudelijk gesprek kunt voeren. Maar wat wil je ook? Als je gemeen bent zou je kunnen zeggen: ze staan erg lang op een wachtlijst, en als ze dan eindelijk aan de beurt zijn om hier te komen wonen is het bijna niet meer nodig. Ze zijn allemaal zo verschrikkelijk oud’. Ze knikt in de richting van een dame in een rolstoel: ‘Die is honderd.’

Zou u dat willen worden?

‘Het ligt er aan hoe.’

Ook mevrouw Scharing is niet meer echt vlot ter been. Een knie is beschadigd; ze heeft een breuk gehad in haar andere been. Als ze de straat op gaat gebruikt ze een rollator. ‘Maar de Binnenstad – met al die mooie steentjes – is voor mij eigenlijk hopeloos. Aan de Mariaplaats begin ik na de herbestrating helemaal niet meer.’

De ochtend besteedt ze aan het lezen van haar twee kranten, de Volkskrant en het Utrechts Nieuwsblad. Daarna gaat ze soms buurten op de afdeling Agnes, waar zes dementen liggen, en waar ook haar man werd verpleegd. ‘Even knuffelen, dat vinden ze zo prettig.’

Ze heeft een abonnement op een concertserie in het Muziekcentrum. Met haar dochter gaat ze er in een taxi naar toe. Aan de jaarlijkse vakantiereis van Bartholomeus naar Lunteren doet ze niet mee. ‘Ik zie de mensen hier al genoeg.’ Ze is ook niet van de partij op alle avondjes die worden georganiseerd. ‘Maar de Sinterklaasviering heb ik beleefd uitgezeten.’

De koffietijd is voorbij. De bewoners gaan terug naar hun kamer, of – zoals ze het noemen – naar huis. ‘Ja, dat zeggen we. Waar ik ben, met de spullen om me heen die ik graag heb, dat is toch mijn huis?’.

De mevrouw op het hoekje aan de lange tafel is al wat eerder weggegaan, nadat ze duidelijk had laten merken dat ze het met de gang van zaken niet eens was.

Waarom praatte de journalist niet met haar, de voorzitter van de cliëntenraad?

‘Mevrouw, ik kom zo bij u.’

‘Nee, nu wil ik al niet meer. Het is nu te laat.’

Met de hulp van een verpleegster spoor ik haar op. Ik weet inmiddels dat ze mevrouw Kersbergen heet en 82 is. Ze is op bezoek bij een bewoonster van 97, die met een prachtig kanten mutsje in bed ligt, zoals de grootmoeder van Roodkapje. ‘Dit is mijn grote vriendin tante Henny Hazelhoff ’, zegt mevrouw Kersbergen. ‘Zij kletst nooit over anderen’, voegt ze er veelbetekenend aan toe.

Nee, ze is niet boos meer, en ze wil best wat vertellen, met name over de cliëntenraad. Die doet goed werk,‘want er zijn een hoop dingen niet in orde’. Het voorbeeld dat ze geeft gaat als volgt: ‘Het rouleert zo met die zustertjes, en dat is zo vervelend. Je moet altijd weer aan elkaar wennen. Ze hebben het ontzettend druk, en dat ze dan weleens nurks zijn dat kan ik begrijpen.’

De 97-jarige mevrouw Hazelhoff maakt de zittingen van de cliëntenraad niet mee. Ze ligt bijna altijd in bed. ‘Ik mankeer niks, maar ik ben inwendig versleten. Alles slijtage. M’n longen, m’n hartkleppen. Maar ik ben nog goed bij m’n verstand’.

Ze vertelt dat ze nooit gerookt heeft, maar wel veel heeft gedronken. Dat hoorde een beetje bij haar beroep; ze was revue-artiest. In de dertiger jaren heeft ze nog in een damesorkest gezongen bij Heck in de Potterstraat. Een goede bekende uit haar artiestentijd was zanger Johan Heesters, een man die volgens haar liegt over zijn leeftijd. ‘Hij zegt dat hij honderd is, maar hij is van 5 december 1905. Hij is een jaar ouder dan ik.’

Er is een communicatiestoornis geweest. Vrijdag zou de dokter bij mevrouw Hazelhoff komen, maar hij was er niet. Hij belde af, maar dat is niet doorgegeven. Nu is het maandagmorgen, en nu staat hij er en mevrouw Hazelhoff laat haar tranen de vrije loop. ‘Ik heb de hele dag op u gewacht.’

Met mevrouw Kersbergen – ja inderdaad, haar man had een winkel in gas en elektra op de Oudegracht – ga ik de gang op. Ze zucht: ‘allemaal van die jonge doktertjes tegenwoordig.’ (Bij navraag blijkt hij 45.)

Ze amuseert zich wel in het Bartholomeus. ‘Maar ik ga niet overal naar toe. Het kerstdiner is werkelijk fantastisch. En we hebben hier ook eens kindertjes gehad vanaf zes jaar die viool spelen. Enig. En er is een politiekoor geweest, daar kreeg je vlindertjes van in je buik. Allemaal in uniform. Keurig, keurig.’

Ze voelt zich goed, maar wil het niettemin wel over de dood hebben. ‘Ik heb met de dominee een goed gesprek gehad. Hoe ik het wil hebben, m’n afscheid hier in huis. We hebben hier de Smeezaal, en daar kan de familie komen. Nee, ik ben niet bang voor de dood, maar ik moet er niet aan denken dat hij gauw zal komen.’