Brugwachter

Eén keer per jaar ben ik brugwachter.

In het gehucht in de Kop van Overijssel, waar ik een huisje heb, gaat de echte brugwachter dan een dagje met zijn gezin op stap. Dat regelen we al jaren zo. Mijn brug is niet meer dan anderhalve meter breed, en slechts een metertje of tien lang. Een bruggetje van niks dus. Maar als ik het licht op rood zet is het mooi gedaan met de scheepvaart op de Kalenbergergracht, waar ’s zomers toch zeker vierhonderd boten per dag passeren.

Onderdeel van mijn werk is het innen van het bruggeld. Dat gaat met een hengel met een klompje in plaats van een dobber. De kunst is dat je op het juiste moment, op de juiste hoogte en met de juiste kracht het klompje uitgooit. Ik kan het wel aardig.

Er is maar één situatie waarvan ik zenuwachtig word, namelijk de volgende: op het dek staat een peuter van een jaar of drie, vastgehouden door zijn oudere zusje of broertje. Ergens anders op het schip is de moeder, kijkend door de zoeker van haar videocamera. ‘Geef het maar’, roept ze tot de van spanning verstijfde peuter, die de drie guldens in zijn vuistje geklemd houdt.

Terwijl de vader met onverminderde snelheid op de brug af vaart, gooi ik mijn klompje uit, biddend het kind niet middenin het gezicht te treffen.

Afgezien van dergelijke vreselijke ogenblikken vind ik het brugwachterschap leuk. Ik zie van alles, zo in die boten kijkend. Je krijgt een beetje een idee hoe ze leven, daar op het water.

Wat me opvalt is dat ik mijn klompje elk jaar vaker hoger moet mikken, dat wil zeggen dat er steeds meer duurdere jachten komen. Het gaat om varende paleisjes van twee, drie, vier ton en meer. Waaruit ik afleid dat geld in een heleboel kringen geen rol speelt in Nederland.