Een blubberzooi moet het niet worden

Signalement: normaal postuur, degelijke, ingetogen kleding (schutkleuren), stevig schoeisel, twee tot drie keer zo oud als de gemiddelde Utrechtse terrasbezoeker.

Eind augustus zijn ze er weer: de bezoekers van het Festival Oude Muziek. Vroeger, toen de binnenstad nog veel stiller was, vielen ze op, nu gaan ze een beetje onder in de massa. Maar niettemin, als je oplet zie je ze wel, zoals ze daar vastberaden en doelgericht in plukjes op weg zijn van de ene concertlocatie naar de andere.

Wie loopt daar achteraan? Waarvan ken ik die man die wat moeite heeft met het tempo?

Van de spiegel, ’s morgens, controlerend of zich in de groeven onder de mondhoeken nog sporen van de koffie van de vorige avond schuilhouden.

Ja, ik ben een liefhebber van muziek uit de oude doos. Monteverdi, Purcell…. daar kan ik echt in verdwijnen. Maar ik ben niet eenkennig. Soms is het podium thuis ook voor John Coltrane, Salif Keita, Amy Winehouse.

Oude Muziek is een mooi evenement. Maar toch ontbreekt er iets aan, namelijk gras. Ik vind gras bij een festival haast een must. Je moet je er tussen de bedrijven door even op kunnen uitstrekken.

Het festival dat ik daarom het allerleukste vind ontrolt zich elk jaar in de prille zomer in het Oranjewoud, een prachtig parkachtig gebied bij Heerenveen. Alles is daar in orde: een avontuurlijke programmering, prima horeca (maar als je zelf je hapje en je drankje meeneemt….niemand houdt je tegen), niet zo druk dat je overal voor in de rij moet staan, mooi weer, behalve dan die ene keer, dat op een zondagmorgen een stortbui losbarstte die urenlang aanhield. Het stond de volgende dag in de krant: in Heerenveen was nog nooit op één dag zoveel regen gevallen.

Een Fries huilt niet, zeggen ze, maar het was om te huilen hoe in die doorweekte grond het gras onder al die voeten naar de knoppen ging. Een blubberzooi werd het. Intussen gingen de concerten (allemaal in futuristische tenten) trouwens gewoon door.

Ik bedoel maar. In Utrecht zette het onvolprezen college van b. en w. weer een stap in de richting van een nieuw evenementenbeleid: geen activiteiten in de parken tussen 1 november en 1 april. Verstandig, want in de winter en het vroege voorjaar regent het tegenwoordig vrijwel elke dag. Het gras moet je dan volkomen met rust laten.

Het ‘winterfestival’ Sneeuwbal kan dus in januari niet meer terecht in park Transwijk. Het moet op zoek naar een plekje op verharde grond, maar ja, het aantal locaties voor grote evenementen is bepaald op tien, en behalve het Domplein en het Stadhuisplein zijn dat allemaal parken.

Natte winters, droge zomers, daar gaat het naartoe. Maar de garantie geldt slechts tot de deur. Het kan in de zomer nog steeds langdurig en keihard regenen, harder zelfs dan in de winter. In het Oranjewoud maakten we het mee.

B. en w. willen het gras in de zomer tussen de evenementen twaalf dagen rust geven. Dat is ontzettend weinig, en helemaal als de dagen van de opbouw en de afbraak daarbij niet meetellen. Heb je tegen de verwachting in toch een kleddernatte zomer dan kun je het wel schudden met dat groene tapijtje.  

Nog afgezien daarvan: op de twaalf rustdagen moet iedereen natuurlijk netjes op de paden blijven. Even lekker in het gras gaan liggen is er niet bij.

Met festivals doe je een hoop lieden een plezier. Er gaat landelijk ook aardig wat geld in om, ruim een half miljard aan tickets, en misschien nog wel meer aan horeca.

Een win-win-situatie dus, behalve dan voor wie er dichtbij woont en gevoelig is voor geluidsoverlast. En verder voor de mensen die de parken willen gebruiken voor het doel waarvoor ze aangelegd zijn, namelijk om even te ontsnappen aan de drukte van de stad.