Een superfantastisch afscheidsgeschenk

2004

Peter Dijkstra: ‘Toen ik veertien was wilde ik een bijbaantje in een supermarkt. Maar m’n vader zei: ‘Waarom zou je vakken vullen? Je kunt beter een koortje nemen.’ Dat heb ik toen gedaan. Want je leert het snelste als je er in springt’.

Dachten ze bij dat koor niet: Wat komt dat jochie doen?

‘Nee hoor, helemaal niet. Leeftijd is niet belangrijk. Ik had trouwens het voordeel dat ik vrij lang was. Ik had een natuurlijk overwicht. Je moet een beetje flexibel zijn in het vinden van oplossingen. Vanaf m’n zesde zong ik in het koor van m’n vader, het Roder Jongenskoor. Ik wist hoe je een driekwartsmaat en een vierkwartsmaat slaat. Maar het belangrijkste is de inhoud. Je moet een muzikaal idee hebben, weten wat je wilt uitdrukken, wat zeggingskracht is, en dat kunnen overbrengen op de zangers, en een beetje contact kunnen maken’.

En dat ging allemaal, op je veertiende?‘

‘Ja. Ik was altijd al jong voor de dingen die ik deed. Op de lagere school sloeg ik al een klas over’.

Peter Dijkstra, nu 25, stond inmiddels voor allerlei koren, zowel van professionals als amateurs. Hij is op weg naar internationale bekendheid. Voorlopig is de laatste kans om hem in Utrecht aan het werk te zien op 20 juni, als hij afscheid neemt van kamerkoor Venus, dat hij de laatste jaren leidt.

Venus behoort tot de de landelijke top van de amateurkoren. Eigentijdse muziek is de specialisatie. Dijkstra vertelt dat voor de bijzondere gelegenheid een ‘superfantastisch programma’ is samengesteld: de première van een werk van Frank Visman, een cantate van Poulenc voor twaalfstemmig koor en een 36-stemmige canon van Johannes Ockeghem. Hij wil bij die canon de zangers in één lange rij opstellen. Aan de ene uiterste kant begint dan de eerste zanger, en vervolgens, zo zegt hij, ontvouwt de klank zich door de hele kerk. ‘Het gaat helemaal als een klokwerk resoneren’.

Het Roder Jongenskoor komt – zoals de naam al doet vermoeden – uit Roden, een dorp in Noord-Drente. Peter woonde er tot zijn zeventiende en vertrok toen naar het conservatorium in Den Haag.

Tijdens zijn kopstudie koordirectie, die hij deze zomer afsluit, werd hij assistent-dirigent van het Groot-Omroepkoor. ‘Het was een fantastische ervaring andere dirigenten aan het werk te zien. Daar leer je waanzinnig veel van. Niet alleen van wat ze goed doen, maar ook van wat ze – volgens jou – fout doen’.

Twee jaar geleden verhuisde hij van Den Haag naar Utrecht, ‘een leuke, cultureel interessante stad, mooi centraal gelegen’, Dat laatste komt van pas, want hij werkt door het hele land. Hij woont in een benedenappartement op de Amsterdamsestraatweg. ‘Ik ben er heel tevreden mee, maar mocht ik nog eens rijk worden dan koop ik een huis buiten’.

Dit jaar won hij de Eric Ericsson Award na een competitie met vijftien andere dirigenten, geselecteerd uit 150 inzendingen op videoband. Het is een zeer prestigieuze onderscheiding die eens in de drie jaar wordt uitgereikt. ‘Ik ben’, zegt hij,‘ jong op plekken gekomen die sommige anderen pas op latere leeftijd bereiken. Het gaat zo van het één op het ander’.

Wat maakt het dat hij er zo uitspringt?

‘Ik denk dat ik duidelijk boven de materie sta. Ik bedoel: ik heb geen partituur nodig om te horen wat er staat. Als ik een koor hoor zingen – eenstemmig – en iemand zingt een verkeerde noot, dan hoor ik dat. Niet elke dirigent kan dat zeggen. En ik kan overbrengen – met lichaamstaal en met informatie – dat ik de betekenis van teksten in relatie tot de muziek doorgrond’.

Na het afscheidsconcert met Venus vertrekt hij naar Stockholm. Hij heeft een beurs om daar orkestdirectie te studeren.

Heeft hij er dan nog wat aan dat hij niet alleen kan dirigeren, maar ook goed kan zingen? ‘Jazeker’, antwoordt hij. Als ik voor een orkest sta dan kan ik mijn strot opentrekken om te laten hóren dat ik het zus of zo wil hebben. Dat is makkelijker dan uitleggen’.

(naschrift: In 2007 werd hij dirigent van het Swedisch Radio Coir en dat is hij nog steeds. Hij is ook dirigent van Nederlands Kamerkoor. Inmiddels hoort hij tot de wereldtop).