Er zijn al genoeg polders om je kapot in te fietsen
UN, 1981
(Begin van een paginagroot verhaal, geschreven nadat een oud plan om de Markerwaard in te polderen uit de la was gehaald.)
Omstreeks 1950 was het dat mijn vader vergunning kreeg om eenden en ganzen te schieten in de buurt van Urk. Hij was bezeten van jagen; het hele jachtseizoen praatte hij nauwelijks ergens anders over.
Auto’s waren schaars in die tijd. En wanneer m’n vader niemand kon vinden om er met hem heen te rijden, dan nam hij de fiets. En dan had hij graag dat m’n broer of ik meeging.
Jongens waren we, maar het waren geen kinderachtige tochtjes. Van Zwolle tot diep in de Noordoostpolder, heen en terug, niet alleen op rustige herfstdagen, maar ook in november en december, als er een gure wind stond of de oren van je hoofd vroren. Zo ontzettend moe, zo door en door koud was ik soms dat ik het liefst de strijd zou staken. Gewoon langs de weg gaan liggen en niet meer bewegen.
Zo leerde ik de polder kennen. Het Kampereiland over en dan bij Ramspol het nieuwe land in. De wegen nog rechter, de begroeiing nog schaarser.
Het was niet alleen voor de gezelligheid, maar ook uit veiligheid dat m’n vader graag iemand mee had. Want zijn jachtgebied bestond uit een verraderlijk terrein, dat nog slechts voor een deel ontwaterd was. Met zijn tweeën voelde je je er iets meer op je gemak dan in je eentje.
Iets wat ik al lang niet meer wil, maar in die tijd fascinerend vond was meejagen. En dat kon, want m’n vader had altijd een extra geweer bij zich. Er is nog een foto van me: een lange, broodmagere jongen van een jaar of dertien, drie ganzen torsend, die hij in één schot neerhaalde. Een toevalstreffer was het, maar achter op de foto staat: Het Meesterschot.
Een paar jaar later kreeg m’n vader een jachtje langs de kust van het IJssel- meer, bij Doornspijk, tussen Elburg en Nunspeet. Minder ver fietsen, maar ook minder spannend. Tegenover ons, op een meter of vijfhonderd, werd de dijk van Oostelijk Flevoland gebouwd. Een nieuwe horizon in aanleg.
In de Noordoostpolder kwamen we ook nog wel eens, niet meer om te jagen, maar om familie te bezoeken, in Emmeloord, door mijn grootmoeder hardnekkig Emmeleroord genoemd.
En Oostelijk Flevoland was nauwelijks droog of m’n broer ging er wonen, in een nederzetting die volgens de bedoeling snel zou uitgroeien tot een aantrekkelijk dorp. Maar door de bestedingsbeperking of iets dergelijks duurde het verschrikkelijk lang voordat allerlei voorzieningen er kwamen.
Ik schreef in die tijd wel eens wat voor de achterpagina van Vrij Nederland (Bij ons in Holland) en maakte een verhaaltje over de hangerige sfeer in het dorp. ‘Druilen in Dronten’, zette eindredacteur Rinus Ferdinandusse er boven. Waarop de plaatselijke bakker een nieuw koekje introduceerde: Drontse druiloortjes.