Haus der Presse
NRC/Handelsblad 1991
Het Haus der Presse torent met zijn twaalf verdiepingen boven bijna alles in Dresden uit. Als ik gedesoriënteerd ben zoek ik de horizon af naar het grote, draaiende beeldmerk van de Sächsische Zeitung op het dak. De schilder is de laatste vijftien jaar niet langs geweest. De glazenwasser evenmin. Vanuit mijn kamer op de vijfde etage is het moeilijk vast te stellen of de zon schijnt.
Alle verdiepingen zijn precies hetzelfde ingedeeld, met links en rechts een rij kamers met matglazen deuren. Op de gangen zie je haast nooit iemand, en het enige wat je hoort is zo nu en dan een printer.
Er werken een kleine honderd journalisten bij de krant. Ik heb er inmiddels ongeveer veertig geïdentificeerd.
Op het voorterrein een gigantisch monument: De massa viert de eenheid. Niet de Duitse eenheid, maar de samenvoeging van de oude partijen tot de Socialische Eenheidspartij Duitsland, de communistische partij dus.
Er is een duidelijke relatie tussen monument en Haus der Presse. Van daaruit werd namelijk het evangelie van de SED voor Dresden en wijde omgeving verkondigd, met als belangrijkste spreekbuis de SZ. Voor vijftien pfennig per dag kregen de 570.000 lezers dagelijks de leugens en zoethoudertjes van hun leiders thuisbezorgd.
Na de Wende liepen slechts weinig abonnees weg. En op een enkele na zitten alle redacteuren uit de DDR-tijd er nog. Ze maken nu een gewone krant, die weinig anders is dan andere grote regionale Duitse dagbladen.
Een van die vele gebleven redacteuren is Sonja Oehme. Ze zegt: ‘Ik ben opgegroeid in een gezin waar heftig over politiek werd gesproken. Wat er bij ons thuis leefde wilde ik later als journaliste op anderen overbrengen, want ik geloofde dat ons standpunt moreel in orde was.’
Ze volgde de normale route: een stage van een jaar en vervolgens vier jaar naar de faculteit journalistiek van de Karl Marx-Universiteit in Leipzig. Tijdens dat stagejaar had ze er geen last van, maar later, na de studie, werd, zoals ze zegt, het probleem haar duidelijk, namelijk: ‘de verplichte eenzijdigheid’.
Het was dus niet helemaal zoals u het zich had voorgesteld?‘
Nee, maar ik heb altijd gedacht dat het juist was wat van mij verlangd werd: dat het mijn land diende. (stilte) We waren een partijkrant, en ons werd voorgehouden dat wij de koers van de partij als juist en positief moesten beschrijven. Alles wat in de stad of het land gebeurde werd daaraan ondergeschikt gemaakt. Daarmee zijn wij opgegroeid. Wij hebben dat niet als iets verkeerds gevonden. Ik heb me met de staat geïdentificeerd en ik geloofde iets goed te doen als ik de politiek van de staat weergaf.’
Ook redacteur Armin Schmidt deed dat toen hij schreef: ‘Het is duidelijk dat de bouwvakkers alles op alles zetten om aan hun verplichting te voldoen om de woningnood in 1990 als sociaal probleem op te lossen, maar alles loopt nog niet volmaakt.’
Schmidt (56) nu: ‘Als men jarenlang over een onderwerp schrijft dan kent men de mensen. Je spreekt elkaar bij een biertje. Je weet hoe het zit. Medio jaren ‘70 was beloofd dat in ‘90 iedereen een huis had. Maar wie een beetje inzicht had zag dat er niks van terecht kwam. Niet alleen omdat we de middelen niet hadden, maar ook omdat elk district een enorm contingent bouwvakkers naar Berlijn moest sturen. Want dat was het paradepaardje, het uithangbord.
Het punt was natuurlijk: hoe schrijf je dat op? Wanneer je dit werk een tijdje doet dan ontwikkel je daarvoor een bepaald gevoel. En het lijkt nu misschien gek, maar ik bleef het toch een leuk vak vinden, ondanks alle moeilijkheden, alle twijfels. En de keuze was simpel: verder werken in dit beroep of als hulpvakarbeider de fabriek in. Ik ken niemand die dat gedaan heeft.’
Redacteur Wagner: ‘Je kon trambestuurder worden, of in de bruinkool gaan werken, of op een brouwerij. Dat waren de drie bedrijfstakken waar ze altijd mensen zochten.’
Aan het einde van de jaren zeventig wist Schmidt wel hoe het zat. ‘Wat wij verkondigden had niets meer met de realiteit te maken. We zouden West-Duitsland passeren zonder het in te halen (überholen ohne einzuholen), maar in feite raakten we steeds verder achterop.’
Redacteur Hans Kubach: ‘De functie van de krant in de DDR-tijd was om met journalistieke middelen de doelen van de partij te bereiken. In de praktijk betekende het dat de krant bol stond van de bedrijfsreportages, want alles in de DDR draaide om de economie. Het ging om het populariseren van een goed voorbeeld, zodat ze in andere bedrijven konden zien hoe het moest, én het dan net zo konden gaan doen, of zelfs nog beter.’
Op den duur werd het steeds moeilijker de goede voorbeelden te vinden, want veel schot zat er niet meer in de productie. Wagner: ‘We verwijderden ons steeds verder van het Europese niveau. We waren langzamerhand op een – laat ik zeggen – Aziatisch niveau aangeland. Algemeen op de redactie heerste een gevoel van dat het zo niet langer kon. Maar wat de journalisten absoluut niet wilden, en waaraan ze trouwens ook niet dachten, dat was opheffing van de socialistische staat. Ter ere van de jaarlijkse partijdag 1987 moesten wij reportages maken over elf succesvolle automatiseringsprojecten. Ik zou er drie doen. Ik kwam bij een fabriek van landbouwwerktuigen en daar werd het me meteen duidelijk: de machine waarover het moest gaan werkte absoluut niet. Het was een totale flop.
Op de redactie zei ik: ‘Dat ding doet het niet. Daarover kan ik niet schrijven.’ Maar ik kreeg te horen dat het toch moest: hoeveel sneller er nu werd gewerkt, hoeveel hoger de opbrengsten waren, hoeveel beter de kwaliteit was. En vooral, wat een geweldig groeiproces de mensen die er aan meewerkten hadden doorgemaakt. Ik zei: ‘Wat een onzin. Dat is allemaal gelogen.’ En ik kreeg als antwoord: ‘Je moet het zien als een voorbeeld, als een model, zodat anderen die dat lezen het inzicht krijgen dat het in ons land vooruitgaat.’
Uiteindelijk heb ik het gedaan. De arbeiders in die fabriek hebben gelachen, ik zelf heb gelachen, en de lezers hebben gelachen, want die wisten al lang hoe het hier in elkaar zat. En toen heb ik gedacht: ‘Wat moet ik bij een krant die liegt?’ En ik heb m’n ontslag ingediend. Maar dat kon helemaal niet. Genossen namen geen ontslag. Wij vormden een strijdgroep van gelijkgezinden.’
Begin oktober 1989, na een zomer waarin tienduizenden jongeren de DDR via ambassades in andere Oost-Europese landen verlieten, was het zover. Op 6 oktober ontbood hoofdredacteur Hannes Schultz al zijn redacteuren om het gebouw tegen de contrarevolutionairen te verdedigen. Want elk moment konden ze volgens hem komen.
Schultz was zelf de enige met een wapen: een pistool, dat hij altijd al droeg en dat hij, als hij een borrel op had of anderszins in een vrolijke bui was, ook wel eens liet zien. Wagner. ‘Hannes was niet de enige die geen idee had hoe het zich zou ontwikkelen. Niemand wist het.’
Armin Schmidt: ‘We waren totaal verstoken van informatie. We hadden hier geen westerse kranten. En Oost-Saksen was het enige stukje van de DDR waar je geen tv uit de Bondsrepubliek kon ontvangen.’
Allemaal waren ze onzeker, maar Hannes Schultz was echt in paniek. Redacteur Hans Kubach: Hij was al twintig jaar hoofdredacteur, maar hij had de greep op de werkelijkheid totaal verloren. We zeiden tegen hem: ‘Hannes, het is beter dat je gaat. Dat deed hij.’
De redactie benoem-de economie-redacteur Edith Gierth als zijn opvolger. In december l889 verdween eerst de communistische oproep ‘Proletariërs aller landen verenigt u’ uit het logo, en werd meegedeeld dat de krant openstond voor de dialoog. Een week daarna was de SZ partij-orgaan af.
Adjunct-hoofdredacteur Marschner: ‘Belangrijk voor ons was het gevoel dat we de mensen nu moesten bewijzen dat we het konden, dat we op eigen kracht een goeie krant konden maken, los van een partij, onafhankelijk. We wilden onze oplage behouden. Op de redactie profileerden zich mensen die vroeger niet zo zichtbaar waren. En van anderen, die eerst op de voorgrond stonden, zag je weinig meer.
Het was moeilijk, buitengewoon moeilijk. Ieder van ons moest voor zichzelf zien klaar te komen met het verleden. En dat lukt je niet in een week of in een maand; dat gaat met hele kleine stapjes. Ik denk dat ik op de been gebleven ben omdat ik van nature graag werk. Elke dag opnieuw zette ik me in voor die krant. En intussen stortte dus om mij heen de hele wereld in waarin ik zo lang geloofd had, waarvoor ik me zo had ingezet. Ik bedoel: toen kwamen de berichten los over de luxe waarmee onze leiders zich hadden omgeven, over folteringen, over malversaties, over illegale wapenverkopen. Ik heb daarvan geen enkel vermoeden gehad. Ja, dat er in de vijftiger jaren rare dingen waren gebeurd. Maar dat was voor mij geschiedenis.’
Stadsredactrice Sonja Oehme: ‘Ik heb de illusie van het socialisme nog steeds. Ik geloof dat het iets nastrevenswaardigs is. Maar er is helaas nog geen goeie weg gevonden om het te verwezenlijken. Ik moet eerlijk zeggen: deze tijd valt mij zwaar. Ik heb het gevoel dat ik geen bodem meer onder de voeten heb. Vroeger had ik nooit het idee dat ik onzeker leefde. Nu moet ik alles maar afwachten: of mijn man en ik onze banen houden (haar man is wetenschapper bij een instituut voor atoomonderzoek, D.F.). of we de huur voor deze flat nog kunnen betalen, of onze kinderen ooit werk vinden. Over zulke dingen hoefde je destijds nooit na te denken. Dat kwam vanzelf goed.’
Armin Schmidt: ‘De journalistiek geeft tegenwoordig natuurlijk veel meer voldoening. Je kunt nu werkelijk de dingen beschrijven zoals ze zijn. We kunnen alles nu gewoon open op tafel leggen. Dat is voor ons allemaal een innerlijke bevrijding. Ja, ik voel me er zeer wel bij’.