‘Het is hier zo gek nog niet’

Mijn motto: voorzichtig zijn met de stad. Breek geen huizen af als je niet zeker weet dat je er iets beters voor terugkrijgt, bewaar de geschiedenis, hecht niet alleen waarde aan grachtenpanden en kerken, maar ook aan de huizen, straatjes en stegen van de minder bevoorrechten. Toen de Vaartse- buurt, een arbeiderswijkje uit 1870, vergelijkbaar met De Zeven Steegjes, dreigde te worden gesloopt, belde ik aan bij vijf huizen naast elkaar en vroeg de bewoners of ik hen mocht interviewden. Vier wilden dat. Hieron- der het vierde verhaal. Mijn actie heeft niet geholpen.

UN, 1981

‘Het is hier zo gek nog niet’

Ria en Gerard van Rossum trouwden op 3 december 1971, een paar dagen voordat Gerard onder dienst moest. ‘Dat doen er wel meer’, zegt Ria ‘want het is lekker voordelig. Een getrouwde soldaat krijgt meer geld dan een vrijgezel. We konden dus sparen, dachten we.’

Gerard: ‘Maar het ging mooi niet door, want op het laatste moment kreeg ik vrijstelling. Ik had het treinkaartje al in de zak.’

Ria woonde in de Gildstraat in Wittevrouwen en Gerard in de Jeremiestraat in de Vaartsebuurt. Ze trokken een jaar in bij haar moeder, woonden daarna nog een maand bij Gerards moeder en kregen vervolgens een huis-je in de Lijnpadstraat. ‘We hadden gehoord dat het al maanden leegstond’ zegt Jan. ‘We zijn toen naar Van Bokhorst, de beheerder gegaan, en die zei dat we het konden krijgen als wij de huurschulden van de vorige bewoners betaalden. Dat was 416 gulden. Dat wil je natuurlijk graag doen als je verder helemaal geen uitzicht hebt op een huis.’

Twee kinderen hebben ze nu: Angelique (6) en Dennis (2). Het huisje in de Lijnpadstraat is – net zoals de meeste andere woningen in de Vaartsebuurt – erg klein. Beneden is er een woonkamer, een douche, een keukentje en een wc en boven een zolder.

Ria: ‘Nu vinden we het nog wel gezellig om met z’n vieren boven te slapen. maar op een gegeven moment hebben de kinderen meer ruimte nodig. Dennis slaapt nu nog in een klein ledikantje; daar kan hij tot z’n vierde in. Maar hoe het daarna moet weet ik niet. Ik vraag me af of er op zolder nog een groot bed bij kan. Gerard en ik kunnen natuurlijk beneden gaan slapen, maar dat is wel zonde van de ruimte.’

Over de voor- en nadelen van het wonen in de Lijnpadstraat zegt Gerard: ‘’t Is fijn om op dit punt in de stad te zitten, want het is overal dichtbij. En ik vind het ook wel gezellig. Je kent de meeste mensen hier. Maar volgens mij is de buurt wél achteruitgegaan. ’t Is lawaaiiger geworden. En dan heb ik het niet over het verkeer in de Bleekstraat. Want daar wen je aan.’

Zij: ‘Maar aan die ziekenauto’s ’s nachts wen ik nooit. We zitten hier dicht bij het AZU en precies hier op het hoekje zetten ze de sirenes vaak aan. En wat ik verder vooral tegen heb op dit huis is dat het zo donker is, dat er nooit zon komt.’

Hij: ‘’s morgens een paar minuten.’Zij: ‘Het uitzicht is ook niet leuk. De muur hier tegenover is de achterkant van een huis aan de Catharijnesingel. Vroeger groeide er klimop, tot bovenaan toe.’ Hij: ‘De man die daar woont heeft alles er af laten spuiten. Een kale troep is het nu.’

Gerard werkt als slager op het abattoir. Hij staat elke morgen om vijf uur op, en stapt om ruim half zes op de fiets. Een auto heeft hij niet. Zijn werk is lichamelijk zeer inspannend. Hij komt altijd moe thuis. Toch zou hij voor geen geld terugwillen naar de Raiffeisenbank, waarbij hij als jongen werkte. ‘Je weet hoe dat gaat, je hebt een ulo-diploma en dan wordt van je verwacht dat je een kantoorbaantje neemt. ‘Maar vooral in de tijd dat er over salarisverhogingen wordt gepraat… als je dan ziet hoe er gekropen wordt voor de chefs… daar word je kotsmisselijk van. Bij het abattoir kan ik in ieder geval een beetje mezelf zijn.’

Ria komt uit een gezin met twaalf kinderen. Ze was op één na de jongste. En zoals veel meisjes uit grote gezinnen ging ze, toen ze een jaar of vijftien was, van school om haar moeder thuis te helpen. Het enige diploma dat ze heeft is het typediploma.

Erg veel zin om naar de moedermavo of een andere opleiding te gaan heeft ze op het ogenblik niet. ‘Ik geloof toch dat ik, als ik zou willen werken, niet iets wil op een kantoor. Het zou iets met kinderen moeten zijn, bijvoorbeeld in een crèche. Maar eigenlijk sta ik er niet zo bij stil; het kan voorlopig toch niet.’

Dat wil niet zeggen dat Ria zich uitsluitend tot het huishouden bepaalt. Ze is actief in het buurtcomité.

Gerard en Ria weten niet zeker of zij nog niet een derde kind zouden willen. Zij: ‘Misschien, als we eenmaal een groter huis hebben. Maar zolang we hier wonen zeker niet. Dat kun je Angelique en Dennis ook niet aandoen. Maar misschien duurt het wel zo lang dat andere huis en zijn de kinderen dan al zoveel groter, dat we dan geen derde meer willen. We staan ingeschreven voor een huis in de Vaartsestraat. De huizen zijn daar groter. Eén keer is het bijna gelukt, maar uiteindelijk is er een alleenstaande man in gekomen.’

Hij: ‘Die buurt hier, die is zo gek nog niet. Als er maar wat grotere huizen stonden. Zo’n gore wijk als Overvecht, met al die rot-flats om je heen, daar zou ik nog niet voor niks willen wonen. Of wat er nou weer uit de grond wordt gestampt, dat Lunetten. Dat is toch ook helemaal niks.’

Zij: ‘Je merkt dat veel mensen die uit de Vaartsebuurt zijn vertrokken na een poosje weer terug willen.’ Hij: ‘Natuurlijk, want hier gebeurt tenminste wat. Hier leeft het tenminste. Hier zie je ’s avonds nog eens mensen buiten.’

Zij: ‘Toch… ik weet niet of ik hier wel zou willen blijven wonen als m’n schoonmoeder hier niet zat. Ze zeggen wel eens wat over schoonmoeders en schoondochters, maar de mensen in de buurt hebben een hele tijd gedacht dat we moeder en dochter waren. Maar ’t is waar: de sfeer hier in de buurt, dat heb je nergens anders. Niet dat we nu allemaal bij elkaar over de vloer komen, maar er is toch wat. Het komt misschien ook omdat we zo dicht op elkaar wonen. Je stapt de deur uit en je komt al iemand tegen. En het is altijd gedag zeggen en een praatje maken. In een flat… nee daar zou ik nooit van m’n leven willen wonen. Daarin voel ik me niet zo op m’n gemak. Ik blijf liever hier.’ Hij: ‘Je kunt in een flat nog geen spijker in de muur slaan. Dat is ook zo ergerlijk.’

Zij: ‘Ik geloof dat je in een flat nog meer rekening met elkaar moet houden. Hoor je wel: we zijn toch nog wel een beetje gek op dit buurtje. Kun je je voorstellen dat we er raar van opkeken toen we in de krant lazen dat alles hier zou worden afgebroken? En dat we daarna weer een comité hebben opgericht?’

Hij: ‘In het oer-begin, een jaar of zes geleden, heb ik ook nog meegedaan. Maar dat comité, dat discussieerde alleen maar. Een oeverloos gelul, en er gebeurde niks. Ik had er geen trek meer in. Het enige leuke was dat er een oud mannetje in zat, een overtuigd communist, die veel kon vertellen over vroeger. Dat was interessant, die verhalen. Dat is wat anders dan alles uit de derde hand van de televisie moeten horen.’

Zij: ‘Wij zijn niet bang voor acties. Acties zijn nodig. Daar maakt de gemeente het naar.’ Hij: ‘Als je op een fatsoenlijke manier iets vraagt hoor je niets. Je moet deining maken.’

Zij: ‘Al zou hij in het comité willen dan kan het niet. Want één van ons tweeën moet op de kinderen passen. Donderdag heb ik comité en dinsdags heeft hij voetballen.’