Hans Davidson: Hoe mijn ouders de oorlog overleefden

Het is 11 augustus, 1942. De deuren van het stadhuis in Zwolle staan wijd open. Door die deuren komen twee jonge mensen, Dolf Davidson en Zus (Saartje) Jakobs, 23 en 19 jaar oud. Ze blijven even staan voor een foto, hun trouwfoto, gemaakt door een vriend. Maar ze zien er niet uit als je zou verwachten. Ze zijn in het zwart gekleed, Saartje draagt geen trouwjurk, geen bloemen. Ze kijken somber, vooral Zus. Op de linkerzijde van hun borst is een appliqué met een Davidster en daarin het woord “Jood” in een Hebrews-achtig schrift.

Achter hen komen een klein aantal mensen ook het stadhuis uit, familieleden, allen met een ster. Het jonge echtpaar is niet getrouwd in de synagoge, Dolf heeft niet, zoals de traditie bij een joods huwelijk is, een glas kapot getrapt voor goed geluk, een “choppe” (joodse bruiloft) was niet mogelijk onder de omstandigheden. Allen lopen de korte afstand over de Grote Markt naar het huis van Zus’ ouders voor een sobere receptie. Dan is het voorbij en ze vertrekken naar het huis van Dolf’s moeder bij het station waar ze wonen met Dolf’s broer Walter. Eigenlijk mag Zus daar niet permanent verblijven volgens de anti-Joodse “regels”, haar kortgeleden ook getrouwde zuster Beppie slaapt nog iedere nacht bij haar ouders. Ze gaan niet op huwelijksreis, Joden mogen hun stad niet verlaten.

Dolf is een telg uit een Zwolse familie die al sinds het midden van de 18e eeuw in de stad woont, maar groeit op in Duitsland waar zijn vader een slagerij heeft gevestigd in Dülmen, Westfalen. Ze houden wel contact met hun geboortestad. Al als kind bezoekt Dolf in de zomervakantie zijn familie in Zwolle. In die tijd was het niet ongebruikelijk om een kind met een bestemmingskaartje om de hals alleen op de trein te zetten. Hulpvaardige reizigers zorgden er altijd voor dat hij op de juiste plaats aankwam.

Geleidelijk wordt hen het leven in Duitsland onmogelijk gemaakt door het Nazi regime. In 1935 worden door de Neurenberger rassenwetten Joden het staatsburgerschap ontnomen en beperkende maatregelen stapelen zich op. Dolf wordt na zes maanden van het gymnasium in Munster gestuurd, neemt dan ook het slagersvak op, totdat Duitse Joden geen vee meer mogen kopen of verkopen en van markten worden geweerd. Als vader Davidson bij de locale instanties protesteert omdat hij een Nederlander is schrijft de beambte die de zaak behartigt: “Slager Davidson in geen Nederlander, hij is een Jood.” Er staan mensen voor de winkel met plakkaten waarop “Kauf nicht bei Juden” staat en die klanten lastig vallen. In het kleine stadje Dülmen raakt de familie ook sociaal geïsoleerd, bewoners ondervinden er nadeel van met hen geassocieerd te zijn.

Eén voor één gaan alle familieleden terug naar Nederland, Dolf en zijn ouders zijn de laatsten in 1938, net voor de Kristallnacht. In deze ‘’Novemberprogrome” worden overal in Duitsland Joden aangevallen, mishandeld en soms vermoord, Joodse winkels en synagoges vernield of in brand gestoken onder leiding van leden van de paramilitaire Sturmabteilung (SA). Maar de Davidsons zijn al het slachtoffer van de SA geworden, wanneer in 1934 de slagerij deels vernield en Dolf’s broer Walter mishandeld wordt.

Bij hun vertrek terug naar Nederland moeten de Davidsons bijna al hun bezittingen achterlaten, alleen huisraad en 5000 Reichsmarken zijn toegestaan. De slagerij wordt “verhuurd”, de nieuwe huurder betaalt nooit. Moeder Davidson doet vanuit Nederland via de rechtbank wanhopige pogingen de haar toekomende huur op te eisen. Totdat ze gedeporteerd wordt houdt ze dat vol, natuurlijk zonder succes. Omdat Dülmen een kruispunt van spoorlijnen is wordt het stadje in 1943 en 1944 vaak gebombardeerd. Daarbij is het gebouw van de voormalige slagerij Davidson door een voltreffer geheel in puin gelegd. Of er toen daar slachtoffers zijn gevallen is niet bekend.

Ze hebben het geluk dat ze de Nederlandse nationaliteit hebben, ze hebben het recht om terug te keren naar hun vaderland. Dat wordt voor Duitse en andere buitenlandse Joden, en andersdenkenden steeds moeilijker. De houding en handelingen van de Europese landen ten opzichte van deze vluchtelingen zijn problematisch en zijn, zeker in retrospectie, een onderwerp van rechtvaardige kritiek.

De vervolging van Joden en vele andere bevolkingsgroepen en andersdenkenden was gebaseerd op het waanidee dat het Duitse Arische volk superieur was aan Joden, Roma en Sinti, mensen met een andere huidskleur en cultuur, en vertegenwoordigers van wereldwijde organisaties zoals communisten, vrijmetselaars en Jehova’s getuigen. Deze mochten geen of op zijn best een onderdanige rol spelen in het komende “Duizendjarige Rijk.” De harde maatregelen tegen de “Untermenschen” was bedoeld om ze het leven zo moeilijk te maken dat ze door de Duitsers ingenomen gebieden zouden verlaten en de Nazi’s legden emigranten niets in de weg. Na de Kristallnacht en de inlijving van Oostenrijk in1938 werd die druk nog sterker. Dat had ook een economisch voordeel, de slachtoffers van de maatregelen waren voor het merendeel straatarm en tot last en de rijken waren gedwongen om hun soms aanzienlijke vermogens aan de staat achter te laten. Vernietiging van de joodse bevolking en anderen zou een grote investering van geld, middelen en mankracht vereisen en kwam pas op gang toen de oorlog emigratie onmogelijk maakte. Aanvankelijk was etnische zuivering door verjaging het doel, de veranderde omstandigheden waren de oorzaak dat de Nazi’s de grootse, meest efficiënte en wrede vernietigingsindustrie ooit opzetten.

Meer dan een half miljoen Joden uit Duitsland en het oosten van Europa probeert de Nazi’s te ontvluchten wat de meeste niet gelukt is. Dat begint wanneer in 1933 de Duitse Nationalistische Arbeiders Partij de macht heeft overgenomen. In het begin kunnen buitenlandse Joden met geldige papieren vrij Nederland intrekken. Dat is vooral de gegoede burgerij en hoger opgeleide personen waarvan een aantal verder emigreert naar de VS en Zuid-Amerika. Een aantal ziet Nederland als de eindbestemming en vestigt zich overal in het land met een concentratie in Amsterdam-Zuid. Maar als het aantal vluchtelingen sterk toeneemt, zeker na de Kristallnacht en velen totaal verpauperd zijn worden de aantallen toegelaten immigranten sterk beperkt en op 19 november 1938 worden de Nederlandse grenzen gesloten. Het aantal grenswachters wordt verhoogd, er wordt op illegale vluchtelingen gejaagd en degenen die gepakt worden gaan per bus terug naar Duitsland. Gelukkig zijn er toch Nederlanders die alles in het werk stellen om de wanhopigen te helpen, waaronder mensen in de ambtenarij.

Het is ook goed mogelijk Nederlandse regering toegegeven heeft aan de eisen van de Nazi’s in de valse hoop gespaard te worden van invasie van de Duitse oorlogsmachine, neutraal te blijven zoals in de eerste wereldoorlog. Maar in het Duitse oorlogsplan om Frankrijk aan te vallen is Nederland de weg om de Maginot linie, een zwaar bewapende verdedigingslinie langs de Frans-Duitse grens, te omzeilen. Verder was het feit dat de meeste Nederlanders, in de ogen van de Nazi’s, Ariërs waren een reden om het land deel uit te laten maken van het Grootduitse Rijk.

Dolf ontmoet Zus in de joodse jeugdvereniging in Zwolle en, hoewel ze uit heel verschillende milieus komen, valt Zus voor de knappe vaandrig. Hij is opgeroepen en dient gedurende de inval van de Duitsers als geschutcommandant bij de IJssel, zonder actie te zien. Vanwege zijn sterke Duitse accent kan Dolf niet alleen in uniform rondlopen, een andere soldaat moet hem altijd begeleiden zodat hij er niet van beschuldigd wordt een Duitse spion te zijn. Het bombardement op Rotterdam en de bedreiging van hetzelfde op Utrecht maakt verdere weerstand nutteloos. Na korte tijd komt hij terug uit krijgsgevangenschap. Ondanks hun korte verloving besluiten ze op 11 augustus 1942 te trouwen. Veel paartjes doen hetzelfde, in de hoop dat ze daardoor een betere kans hebben om bij elkaar te blijven omdat al bekend is dat alle Nederlandse Joden naar Polen overgebracht zullen worden. Het huwelijk zal meer dan 60 jaar duren, ze zeggen later dat als je het meer dan twee jaar met elkaar uithoudt op één kamer woont er een onverbrekelijke band is.

De Davidson vinden een huurhuis in de stationsbuurt. Vader en moeder, Dolf en broer Walter proberen een nieuw bestaan als slagers op te bouwen maar het gaat moeizaam. In 1939 komt vader Davidson om bij een motorongeluk in de sneeuw bij Windesheim. De geleidelijke beperkende maatregelen tegen Joden eisen hun tol door hen in feite buiten de samenleving te plaatsen. Joden die werken in de overheid en particuliere bedrijven moeten worden ontslagen, joodse bedrijven worden geconfisqueerd, bezittingen en geld moeten worden afgedragen. Het dragen van de Davidster wordt verplicht en op hun identiteitskaart dat iedereen moet kunnen tonen staat de letter “J”. Openbare plaatsen en openbaar vervoer zijn voor Joden verboden, ze worden geconcentreerd in steden in het westen of mogen hun gemeente niet meer verlaten. Zwolse Joden gaan “op vakantie” naar het landgoed Hofvliet in de stad zelf. Langzamerhand worden Joden opgepakt en vinden razzia’s plaats. Joden verdwijnen naar concentratiekampen. Aanvankelijk word er gedemonstreerd tegen de behandeling van de joodse landgenoten, maar na de wrede behandeling van de demonstranten in Amsterdam dooft het verzet voorlopig uit.

De Nederlandse regering en verreweg het grootste gedeelte van Nederlanders lijken weinig geïnteresseerd in deze geleidelijk verergerende misdaden tot de tijd dat het “Joodse Vraagstuk” in Nederland bijna is opgelost. Pas wanneer andere Nederlanders geronseld worden voor de arbeidsdienst en Nazi maatregelen zich tegen de gehele maatschappij richten komt georganiseerd verzet tegen de Duitse overheerser op gang, vooral na “Dolle Dinsdag” in september 1944, wanneer ten onrechte wordt verwacht dat de bevrijding van het gehele land aanstaande is. Tot die tijd dienen er meer Nederlanders in het Duitse leger aan het Oostfront dan in het verzet. Gelukkig is er een kleine minderheid die, ondanks het risico van ernstige represailles en zelfs executie, toch heldhaftige pogingen doet zich te verzetten tegen het Nazi schrikbewind en Joden en andere bedreigde groepen proberen te redden.

De protegés van Himmler, Rauter en Seiss Inquardt, zijn speciaal opgeleid om de vernietiging van Nederlandse Joden te organiseren. De gevolgde procedures zijn van een duivelse geraffineerdheid die geniaal genoemd kan worden en leiden tot een groot succes: het deporteren van de meerderheid van de Nederlandse Joden met minimale tegenstand. Ze maken sluw gebruik van het Nederlandse systeem van bevolkingsadministratie en werkverschaffing. In de dertiger jaren zijn er volkstellingen geweest waarin de gegevens van alle Nederlanders geregistreerd werden inclusief hun godsdienstige overtuiging. Ook zijn er, na de Depressie in de twintiger jaren, werkkampen ongericht door de Nederlandse regering om de talloze werklozen met arbeid te verschaffen en te heropleiden. Deze werkkampen zijn verplicht. Met de medewerking van velen in de Nederlandse ambtenarij kunnen Joden worden geïdentificeerd. Eenzelfde coöperatie vindt plaats met een deel van de politie in het arresteren van Joden en de leiding van de Nederlandse Spoorwegen in het vervoer naar de werk-, doorvoer- en concentratiekampen. Dat is niet altijd vrijwillig, de Nazi’s maken vaak gebruik van dwang en chantage.

Dus vanaf 1942 worden joodse arbeidsloze mannen in de werkbare leeftijd, volgens de voorschriften van de werkloosheidswet, ook naar werkkampen gestuurd, maar deze zijn exclusief voor Joden. De meesten daarvan zijn zonder werk door de anti-Joodse maatregelen van de bezetter. De kampen zijn voornamelijk in het oosten van het land, meestal opgericht door de Heidemaatschappij die zelf niet betrokken is bij de gang van zaken in deze werkkampen. De Rijksdienst voor Werkverruiming heeft dit overgenomen. De werkzaamheden zijn voornamelijk het ontginnen van grond, en straat- en waterwegen aanleggen, zwaar werk waar de voornamelijk stadse Joden niet aan gewend zijn.

De vader van Zus, Daniel Jakobs, oorspronkelijk uit Emmen, heeft al sinds 1919 een zaak in Zwolle waar bij fietsen, radio’s en sportartikelen verkoopt. Het bedrijf breidt zich uit en in 1938 betrekt hij het pand op Grote Markt 8, de familie woont boven de zaak. In 1942 meldt zich een Duitse man met de boodschap dat hij aangesteld is “Verwalter”, bedrijfsleider van de Firma D. Jakobs, die nu verbeurd verklaard is. Een nichtje die toen daar logeerde kan zich dit nog duidelijk herinneren. Moeder Jakobs opende de voordeur en toen de man zijn missie had uitgelegd was het enige dat ze uitbracht was een gelaten:”Nou, komt dan maar binnen.” De Verwalter is de kwaadste nog niet, hij heeft deze baan aangenomen omdat hij anders in het oostfront als kanonnenvoer tegen het Russische leger zou worden ingezet. Hij betaalt de familie uit de winst van het bedrijf, benoemt Daniel Jakobs als adviseur en neemt Saartje en haar zuster Beppie in dienst als verkopers. Maar al spoedig wordt zijn taak overgenomen door een Nederlandse NSB’er, die de zaak liquideert. Ze mogen de woning boven de winkel behouden, Zus werkt nu als verpleegster in het joodse ziekenhuis in de Voorstraat.

Daniel Jakobs is nu dus officieel werkeloos en wordt opgeroepen om zich te melden bij werkkamp “de Vecht” inDalfsen. Aanvankelijk is de behandeling goed, er is voldoende eten en er zijn geen afrasteringen om de kampen. Dat is niet nodig, er is een virtueel hek. De betaling voor het daar verrichte werk wordt direct naar de familie gestuurd wat voor de meesten de enige bron van inkomsten is. Bovendien mogen de bewoners na de arbeid vrij rondwandelen in de omgeving. Vader Daniel mag zelfs, onder begeleiding van een van de kampopzichters, in augustus 1942 naar Zwolle lopen om de bruiloft van Zus en Dolf bij te wonen.

Dat verandert plotseling in de nazomer. De opzichters worden vervangen door bewakers, de rantsoenen verminderd en het kamp afgesloten. De verklaring is dat “die Joden het te goed hebben” maar op 3 oktober 1942 worden alle bewoners van het kamp gecommandeerd hun koffers te pakken en naar het station Dalfsen gemarcheerd. Dit gebeurt in alle werkkampen in het hele land. Daniel komt via station Zwolle in het transportkamp Westerbork terecht. In tegenstelling tot het beeld van Joden volgepakt in veewagens zijn de meeste treinen voorzien van personenwagons om verzet te voorkomen. Slechts een paar voornamelijk jonge mannen ontsnappen door uit de treinen te springen.

Aan het eind van September krijgen Dolf, Zus en Walter Davidson, samen met ongeveer 80 andere joodse Zwollenaren het bevel om zich klaar te maken om ook naar kamp Westerbork te gaan op weg naar het oosten waar ze met andere Joden uit West-Europa zullen gaan werken in de industrie en de landbouw. Het lokaas is dat ze zich kunnen verenigen met hun familie die al via de werkkampen naar Drenthe zijn getransporteerd.

Ze moeten zich op 2 oktober melden bij de gymnastiekzaal van het Gymnasium Celeanum. Dit valt op een zaterdag als de school leeg is. Het is ook Jom Kippoer, de heiligste dag van het jaar in de joodse religie. De Zwolse Joden worden op die dag bezocht door politieagenten die hen begeleiden naar de school. Er is een in het geheim genomen foto genomen bij de Keersluisbrug waarop dit te zien is. De gelatenheid waarmee ze zich laten afvoeren en de onverschilligheid van de toekijkers is, achteraf gezien, verbluffend. Het ziet eruit als een scene uit een oude zwart-wit film totdat de realiteit van het moment doordringt.

Het hele proces is opgezet om er zo weinig mogelijk ruchtbaarheid aan te geven. Het publiek wordt op afstand gehouden en degenen die van de overkant van de Willemsvaart het gebeuren toch zien worden bedreigd met represailles als ze er met anderen over spreken. Op zondag wandelen de gevangen genomen Joden naar het vlakbij gelegen Station Willemsvaart en worden door een daar wachtende trein naar het Hoofdstation vervoerd en vandaar naar Westerbork, waar ze verder te voet naar het kamp gaan. Als op maandag het Gymnasium Celeanum weer opengaat is er geen spoor van het verblijf van de Joden over. Omdat er maar zo weinig overlevenden zijn en deze erover zwijgen wordt pas veel later het gebeuren weer aan het licht gebracht als een historicus die in de Willemsvaartbuurt woont de locale geschiedenis onderzoekt.

Er is veel interesse en het verhaal raakt in de publiciteit. Tenslotte wordt er een indrukwekkend gedenkteken voor het nu voormalige gymnasium geplaatst. De leerlingen van de school hebben het monument geadopteerd en ieder jaar, omstreeks 3 oktober, wordt er een stille tocht naar die plaats gehouden als deel van een herdenkingss manifestatie.

Dolf en Zus worden opgehaald door twee agenten. Dolf heeft net een operatie ondergaan voor een “voetbalknietje” en kan nauwelijks lopen. Als hij protesteert vanwege zijn conditie wordt er door een van de agenten, een Nazi sympathisant, een koetsje besteld dat hen naar het gymnasium brengt. Daar gekomen vinden ze een chaotische situatie. De gymnastiekzaal is niet berekend op zoveel mensen, de twee toiletten zijn boven, verder zijn er geen voorzieningen, er is geen eten behalve datgene dat de mensen meegenomen hebben. Er zijn voornamelijk vrouwen en kinderen, ze slapen op de grond. Ze zien vrienden, kennissen en familieleden, en mensen die ze kennen van de synagoge, allen bang en onzeker van de toekomst. Ze brengen een vreselijk nacht door, bijna niemand kan slapen. In de morgen gaat Dolf strompelend de trap naar het toilet op, geholpen door zijn vrouw. Een Duitse soldaat houdt hen aan en vraagt wat er aan de hand is. Dolf legt het uit in perfect Duits. Nu gebeurt er een wonder, dat hen het leven redt. De soldaat heeft dezelfde operatie ondergaan en weet dat er Dolf een lange tijd van fysiotherapie wacht. Net zoals het echtpaar gelooft hij dat ze naar een werkkamp gaan en is het met hen eens dat het onder deze omstandigheden onmogelijk is arbeid te verrichten. Hij zegt Dolf snel weg te gaan voordat de officieren komen. Dolf zegt niet zonder zijn vrouw te willen gaan en de soldaat laat hen beiden vertrekken. Hij vindt het zelfs goed dat Dolf’s broer, schoonmoeder en schoonzuster ook vrij mogen, maar zij weigeren, omdat ze zich bij hun familie in Westerbork willen voegen. Nog vier andere mensen worden vrijgelaten, twee vanwege ziekte, een moeder en dochter worden gevraagd om even naar huis te gaan om documenten op te halen die belangrijk zijn voor een proces tegen een verzetsgroep. Zij stemt toe op voorwaarde dat haar dochtertje mee mag. Dit zijn gebeurtenissen die het verschil uitmaken tussen leven en dood. De moeder vraagt of ze zolang een nichtje, de beste vriendin van haar dochtertje, ook mee mag nemen en met beide kinderen aan de hand loopt ze de zaal uit, vast van plan om niet terug te komen. Maar vlak bij de de deur trekt het nichtje haar handje los en rent terug naar haar moeder. Die zegt dat het niets uitmaakt want in zes weken zijn ze toch weer terug in huis. Alle anderen komen via Westerbork in Auschwitz terecht. Niemand komt terug uit het vernietigingskamp. Het nichtje en haar moeder overleven zelfs de zes weken niet.

Dolf gaat terug naar huis in een rijtuig. Zus moet lopen en wordt opgevangen door een vroeger winkelmeisje in de zaak van haar vader. Samen rennen ze naar het station omdat ze gehoord hebben dat haar vader daar gesignaleerd is. Ze komen te laat, de trein is al vertrokken, de laatste keer dat ze haar vader ziet is op haar huwelijk.

Teruggekomen wonen ze weer in huis met Dolf’s moeder; het zijn moeilijk tijden, er is al gebrek aan voedsel. Zij hebben een vriend, de zoon van een herenboer in Veessen, die ze ontmoet hebben via de zaak van Daniel Jakobs. Iedere vrijdag als hij naar de markt gaat hangt Hendrik Maten, via sluipwegen en alleen als hij er zeker van is dat hij niet gevolgd of gezien wordt, een zak met eten aan de deurknop. Dat komt tot een eind als op de dag de deur open gaat en een vreemde vrouw zegt: “Je hoeft niet meer te komen, hoor, ze zijn toch al weg.” Het is de vrouw van een NSB’er die het huis heeft bezet nadat Dolf en Zus ondergedoken zijn en moeder Davidson weggevoerd is naar het vernietegingskamp Sobibor. Later, na de bevrijding, eist Dolf de woning op van de vrouw, wier man al in een gevangenkamp zit vanwege misdaden in de oorlog. Hij zegt dat ze zeker het huis uitgezet zal worden maar dat, als ze nu weg gaat, hij zal helpen met verhuizen. En zo gebeurt het.

In de korte tijd dat de familie en vrienden verblijven in Westerbork is er een drukke correspondentie tussen hen en Dolf en Zus. De brieven hebben een gemaakt optimisme en bezorgdheid voor degenen die achtergebleven zijn maar tussen de regels door lees je de angst voor de toekomst en de moeilijke omstandigheden omdat het kamp overvol is. Ze vragen naar voedsel, kleren en andere benodigdheden die ze in de haast van het vertrek vergeten of nu nodig blijken te hebben. Gelukkig is het verzenden mogelijk en in volgende brieven bedanken de kampbewoners voor de goede zorgen. Na een tijd stoppen de brieven behalve een stukje uit de trein gegooid papier waarop Walter in het Duits een afscheidsbriefje schrijft. Door de behulpzaamheid van de locale bevolking komt het toch aan op zijn bestemming. Ze zijn hoogstens een paar dagen of weken in Westerbork wanneer ze voornamelijk gescheiden van elkaar op de trein naar Auschwitz-Birkenau gezet worden waar ze direct of in korte tijd vermoord worden.

Zo eindigen vele verhalen over degenen die in de concentratiekampen zoals Auschwitz omgebracht zijn. Het onbeschrijfelijk lijden van de oorlogsslachtoffers is maar zelden beschreven door gebrek aan overlevenden. Bijna alle gedeporteerde mensen zijn gedood, het grootste aantal door vergassing, maar ook door massa executies, nekschoten, verstikking in vrachtwagens, uitputting door werk of dodenmarsen, mishandeling en epidemieën van infectieziektes. De lijken zijn verbrand in gasovens of op stapels hout met kerosine of begraven, meestal in massagraven. Toch zijn er via interviews van slachtoffers na de oorlog details aan het licht gekomen waardoor de laatste dagen of maanden van de Davidson-Jakobs reis van Westerbork naar Polen en hun daarop volgend noodlot gereconstrueerd kan worden.

Het transport wordt centraal geregeld, zodat treinen aankomen op schema en de capaciteit van het vernietigingskamp optimaal gebruikt kan worden. In Auschwitz was dat tot 4000 personen per dag. Kampbewoners in Westerbork worden een dag voor vervoer verteld zich klaar te maken en koffers te pakken. Er is een nieuwe lijn gemaakt zodat de trein vlak voor het kamp stopt. De commandant kan vanuit zijn woning de gebeurtenissen volgen. De volgende dag worden ze dicht op elkaar in de wagons gestopt. Er is weinig ruimte om te zitten, liggen is onmogelijk. Er zijn een groot aantal soldaten als bewakers op het perron maar er is niet veel geweld, de mensen zijn te bang om zich te verzetten. Meestal zijn het veewagens, wagons met ramen worden aan de buitenkant geblindeerd, zodat inzittenden geen idee hebben waar ze naartoe gebracht worden. De koffers worden apart in een hoek opgeslagen “om meer ruimte te scheppen”, ze zullen ze nooit meer gebruiken. Soms is er water en een emmer voor hun behoeftes, meestal niet. Voedsel moet door de getransporteerden zelf meegenomen worden. De trein zet zich in beweging en de tocht begint, in het pikkedonker, meestal voor twee tot drie dagen maar soms, als er oponthoud is, kan het tot zes dagen duren. Vaak sterven er mensen onderweg, vooral ouderen, zieken en kinderen op de lange tocht, vooral gedurende de hitte in de zomer of de vorst in de winter. De lijken blijven in de wagons liggen tot bij aankomst, de stank van de opeengehoopte mensen is ondragelijk, mensen schreeuwen, bidden, kinderen huilen.

Af en toe stopt de trein, gaat dan weer verder, soms worden de mensen per wagon er even uitgelaten in om een open veld hun behoefte te doen. Ze zijn dan omringd door gewapende soldaten, ontsnappen is niet mogelijk. Ze zijn uitgeput van vermoeidheid, smerig en gedesoriënteerd door de lange tijd in de duisternis. Voor Auschwitz stoppen de treinen wachtend op hun beurt het kamp binnen te rijden.

Eindelijk bereikt de trein het emplacement, de ”Judenrampe”  in Auschwitz. Ze horen bevelen in het Duits en blaffende honden. De deuren gaan open en verblind door het plotselinge licht worden de mensen uit de wagons getrokken. Het is een chaos, er wordt geslagen, elk vermeend of echt verzet wordt beantwoord met geweld, soms worden mensen tot de dood toe mishandeld of doodgeschoten, kinderen uit de armen van hun moeders gerukt. Herdershonden worden soms op de ongelukkigen losgelaten. Ze zijn getraind om in de kuiten of de schaamstreek te bijten. Dokters maken dan een selectie, jongere mannen en vrouwen in goede conditie worden apart gezet en lopen na een tijd naar de barakken van de “Arbeitscommandos”, groepen van ongeveer 100 man die werk moeten verrichten aan ontginning en wegenbouw, en in de fabrieken en landbouwgebieden in en rondom Auschwitz dat een gigantisch industrieel complex is. Het is niet de bedoeling dat ze lang zullen leven, ze sterven door uitputting, honger, ziekte of geweld. Dat lot bevalt Daniel Jakobs en Walter Davidson. Binnen drie maanden of lijden zijn ze dood.

Niet altijd is er een selectie, soms worden allen binnengebracht door de nu bekende poort waarboven “Arbeit mach frei” in zwarte ijzeren letters staat. Moeder Jakobs en Bep Weinberg-Jakobs lopen daarna, voortgejaagd, over een smalle weg begrensd door een dichte haag die dood lijkt te lopen maar aan het einde om de hoek zijn twee gebouwen waar ze zich met de andere vrouwen en kinderen in een groot lokaal moeten uitkleden om te douchen en ontluisd te worden. In het ander lokaal ondergaan mannen en jongens hetzelfde lot. Dan worden beide groepen in gedeeltes naakt naar de overkant gejaagd, daar is de grote “doucheruimte,” zoals op de deuren van de vier compartimenten staat geschreven Daar worden in gepropt, ze kunnen niet terug, de deuren gaan dicht. De tank motoren die de gaspompen aandrijven worden gestart. Zyclon B gas, een ontluizingsmiddel dat door AG Farben in het nabije Birkenau wordt gefabriceerd doet zijn werk, het geschreeuw duurt niet lang en in 10 minuten is iedereen in de zaal dood. De motoren drijven nu ventilatoren aan en als het weer veilig is, wordt het gebouw geruimd. De leden van het Sondercommando, dat voornamelijk bestaat uit willekeurig uitgezochte sterke joodse mannen die door de SS gedwongen worden om te helpen bij dit proces, verwijderen de lijken, trekken gouden tanden en onderzoeken lichaamsholtes om te zien of daar waardevolle zaken verstopt zijn. Haar wordt afgeknipt wat zal dienen als vulling voor matrassen. De doden worden dan op wagens naar de crematieovens gebracht die dag en nacht branden. De overgebleven botten worden gemaald of geplet onder een wals en, gemengd met de as, verstrooid of begraven. Intussen hebben anderen de meegenomen koffers en de achtergelaten kleren gesorteerd. Dan worden de ruimtes schoongespoten, klaar voor de volgende lading. Omdat de procedures geheim moeten blijven om verzet te voorkomen zijn de leden van het Sondercommando ook geen lang leven beschoren. Dit is in deze tijd het het enige gaskamer gebouw, in korte tijd komen er nog vier grotere gebouwen bij.

Intussen is het in Nederland duidelijk geworden wat er gebeurt in de concentratiekampen. In December 1942 zendt de Poolse regering in ballingschap een manifest naar meer dan 20 landen geassocieerd met de Geallieerden, waar in ze in onbedekte termen de vernietigingskampen van Joden, Roma, homoseksuelen en anderen beschrijven. Ook de Nederlands regering, die naast de Poolse regering in Londen is gehuisvest krijgt het bericht en geeft het via Radio Oranje aan het Nederlandse volk door. Het heeft geen noemenswaardig effect. Achteraf gezien moet “Wij hebben het niet geweten” vervangen worden door “wij hebben het niet willen weten.”

Dolf en Zus weten dat hun vrijheid maar tijdelijk is en zoeken naar een onderduikadres. Ze hebben contact opgenomen met een familie die zich verzet tegen de Nazi’s. Dirk Franssen, Engelse leraar op de dichtstbijzijnde Handelsschool en zijn veel jongere vrouw Jo behoren de weinigen die het aandurven om tegen de de Nazi’s en hun Nederlandse handlangers actie te nemen. Vooral Jo is actief, haar zoon Dick zei later dat zij voor niets bang was, zelfs toen er op hun voordeur een plakkaat hing met de tekst; “Hier heerscht de Engelse ziekte.” De Franssens hebben twee zoontjes, Dick 5 jaar en Onno 8, en daarom willen ze liever de Davidsons niet zelf in huis te nemen. Wanneer dat niet lukt en ze begin 1943 het bericht vanuit het politiebureau krijgen dat ze op de lijst van de volgende deportatie staan neemt het dappere echtpaar het besluit om de twee Joodse jonge mensen toch op te nemen in hun huis. Daar blijven ze bijna twee jaar, zonder ooit de woning te verlaten. Het huis heeft twee verdiepingen en een zolder. Dolf en Zus slapen op de tweede verdieping achter, waar er weinig zicht op is. Het echtpaar Franssen slaapt voor, de kinderen op zolder. Dick is in het begin verontwaardig dat hij zijn kamer moet opgeven. Voor korte tijd woont een andere onderduiker ook op zolder en ook het Zwols joodse echtpaar Max en Betsy Hony vinden daar tijdelijk onderdak.

Een complicatie is dat naast het huis op Bloemendalstraat 13, het gebouw van de Vrijmetselaars loge ‘Mutua Fides” gevestigd is. De Duitsers hebben deze groep verboden vanwege hun internationale contacten en de Zwolse afdeling van de Nederlandse Nazi partij, de NSB, heeft het perceel gevorderd als hun hoofdkantoor, het “Kringhuis.” Daar zijn kantoren, vergaderzalen en daar worden ook politieke tegenstanders gevangen gehouden, ondervraagd en gemarteld. Dolf herinnerde zich dat met nauwelijks ingehouden woede, speciaal omdat hij de stemmen van sommige gevangenen herkende, zo dun varen de wanden. Vanuit de woning kunnen Dolf en Zus soms de laarzen van de geüniformeerde NSB’ers zien wanneer ze op het dak van hun gebouw zitten te kijken naar geallieerde vliegtuigen op weg naar Duitsland.

De Davidsons zitten overdag altijd op hun kamer. Het is moeilijk de tijd door te brengen, er is geen uitzicht op het einde, er zijn goede berichten van het front in Rusland en de invasie in Normandië maar het duurt lang, eindeloos lang. Door de week is niemand is overdag thuis, de kinderen gaan naar school, de ouders werken. Als er een inval zou zijn is er niemand om hen te vertragen. Het is er doodstil, het enige wat ze horen is het tikken van de staande klok in de benedenkamer. Na de oorlog kunnen ze voor vele jaren het getik van een mechanische klok niet verdragen.

Als er onraad is, is er een geheime schuilplaats. Boven de schuifdeuren tussen de voor- en achterkamer is een open ruimte die ze bekleden met dekens. Ze kunnen die bereiken via een valse vloer in een kast. Het is daar erg benauwd, warm en stoffig, het is moeilijk niet te hoesten en de vloer kraakt. Ze hebben zich daar een paar keer bij het vermoeden van een inval verscholen, maar het huis is nooit door de Duitsers doorzocht, het was een voordeel om het in het hol van de leeuw te zitten. Niemand heeft ooit gedacht dat uitgerekend daar onderduikers zouden zijn ondergebracht.

Om de tijd door te brengen lezen Dolf en Zus veel. Dolf maakt schilderijtjes van houtfineer en pantoffeltjes van de hazenvellen die Dirk Franssen, een jager, thuisbrengt. Zus studeert vreemde talen en ontrafelt wollen truien om die daarna weer opnieuw te breien. Ze werken ook mee aan de illegale activiteiten die in het huis plaatsvinden. Ze zorgen voor planten die ze af en toe bewateren met de dunne soep die ondrinkbaar is. Zus zegt later dat die planten er goed van groeiden. Ze hebben een kooi met een paar witte muizen die zich zo voortplanten dat ze die op een avond op straat moeten zetten.

s’Avonds is het beter als de gordijnen dicht gaan en ze soms beneden kunnen zitten. De Franssens zijn vrijdenkers en hebben vrienden uit alle hoeken van de maatschappij, socialisten, katholieke priesters uit het Dominicanen klooster die allen meewerken in het verzet en vele anderen. Er zijn er die weten dat er onderduikers in huis zijn. Omdat de priesters toegang hebben tot sterke drank wordt het er vaak een gezellige boel. “Je kunt niet altijd bang zijn” zei Zus na de oorlog. Dick herinnert zich die tijd met genoegen omdat in de oorlog de verzuiling even opgeheven werd, iedereen ging om met iedereen. Helaas werd dat in de vijftiger jaren weer teruggedraaid.

De moed en toewijding van Dirk en Jo Franssen kan niet worden overschat. Maar ook de twee jonge kinderen zijn uitzonderlijk, levend met een groot geheim, het risico van ontdekking en de verplichting om de mond te houden en zich niet te verspreken op school. Als er gevaar dreigde gaan ze de straat op om niet ondervraagd te kunnen worden. Ze stelen van de voorraden die soms op de stoep voor het Kringhuis werden gestort, vooral steenkool waar een groot gebrek aan is.

Voedsel is een probleem in deze tijd van gebrek, waar alles op de bon is. Dirk heeft omdat hij jaagt wel contact met boeren maar twee extra monden te voeden is niet makkelijk. Gestolen bonnen zijn niet altijd beschikbaar dus moet er ook op de zwarte markt gekocht worden en dat kost geld, vaak veel geld. Dolf en Zus hebben wat contanten kunnen meenemen om bij te dragen aan de kosten. Dat is niet onredelijk, maar in sommige gevallen is daar misbruik van gemaakt. Later, als ze niet meer in de Bloemendalstraat wonen, hebben ze geen geld meer om hun onderduik te betalen. Gelukkig helpen Henk en Alie Peters, eigenaars van Hotel Peeters op de Grote Markt, hen.

Begin 1945 komt het bericht dat de NSB het huis van de Franssen gaat vorderen. Ze moeten op korte termijn het pand verlaten. Iedereen is ten einde raad, de Franssens vinden bijna onmiddellijk onderdak in de Diezerstraat. Als ze na de bevrijding weer terug naar de Bloemendalstraat gaan zien ze dat er een opening van het kringhuis naar hun woning is gemaakt en ze vinden bloedvlekken op de muren.

Maar waar is er plaats voor Zus en Dolf? Dan komt er een oplossing. Een ongetrouwde leraar die om de hoek in de Sassenstraat naast het stadhuis op een etage boven een bakker woont geeft die tijdelijk op en gaat bij zijn moeder wonen onder het mom haar tijdens haar ziekte te helpen. Het is winter dus voor spertijd, wanneer mensen niet meer op straat mogen lopen, is het al donker. Met zoveel mogelijk kleren aan, hun hoofd bedekt en een tas met bezittingen leggen ze de honderd meter af tussen de twee adressen. Gelukkig heeft de leraar alle huisraad achtergelaten. Na de oorlog ontwijkt hij alle contact met de onderduikers die hij onderdak heeft verleend. Hij wil niet bedankt worden, zijn hulp is vanzelfsprekend. Pas veel jaren later komt hij een keer op bezoek, om te zien wat er van de familie geworden is.

Op de nieuwe schuilplaats worden Dolf en Zus verzorgd door anderen in het verzet. Af en toe worden ook andere onderduikers daar verborgen. Niemand in de bakkerij weet dat zij daar wonen maar af en toe ligt er een vers gebakken brood op de trap. De Geallieerden rukken nu eindelijk op naar het noorden van Nederland, na het fiasco van de Strijd om Arnhem. Hoewel de oorlog op zijn einde loopt is er nog steeds het gevaar van ontdekking. De fanatieke Jodenjager Dick Cieraad die de dood van velen op zijn geweten heeft is tot op de dag voor de bevrijding van Zwolle op zoek naar slachtoffers.

De geruchten van de spoedige aankomst van de bevrijders worden steeds overtuigender en tenslotte horen ze het gebulder van geschut en de explosie van de IJsselbrug die voor de tweede keer in de oorlog opgeblazen wordt. In de avond van 13 april 1945 zien ze vanuit hun raam dat aan de overkant van de Sassenstraat Duitse militairen en anderen koffers kopen bij de zaak van Tamse.

De volgende dag loopt een Canadese soldaat op zijn eentje door de straat gewapend met een mitrailleur. Ze zijn verbaasd dat hij in plaats van laarzen gymnastiekschoenen draagt. Bij het bordes van het stadhuis stopt hij even en wuift met de Canadese vlag. Dan verdwijnt hij verder de stad in. Het is Leo Major, die zonder hulp van andere militairen Zwolle verkent en in feite bevrijd heeft. Overal komen rood-wit-blauwe en oranje vlaggen en linten te voorschijn, mensen verschijnen voorzichtig op straat, er zouden nog Duitse scherpschutters in sommige huizen kunnen zijn, er is al zo vaak loos alarm geweest. Maar dit keer is het echt, Zus en Dolf komen de straat op, op pantoffels, ze hebben al zo lang zonder schoenen gelopen dat hun schoenen te klein zijn geworden.

Het leven na de bezetting is voor lange tijd chaotisch, ze zijn zonder werk of bezittingen, veel is er verdwenen, sommige zaken worden niet teruggegeven. Vele mensen zijn verbaasd maar blij dat het echtpaar er het leven van afgebracht heeft, anderen laten weten dat het voor hen beter anders geweest zou zijn. Het is niet belangrijk, de nachtmerrie lijkt eindelijk over te zijn. Dolf werkt eerst voor het militair gezag in de keuken en dan begint, samen met Zus, aan de wederopbouw van de zaak van Daniel Jakobs.

Dan komt ook de wanhopige en frustrerende zoektocht naar overlevende familie en vrienden. Ze zoeken het hele land af, lopend, op fietsen met houten banden, liftend en per trein gaan ze naar oude adressen, volgen aanwijzingen. Meer dan de helft is vermoord, de naaste familieleden van Zus zijn vergast. Maar er zijn toch nog een paar blijde verrassingen en herenigingen. Niet lang na de bevrijding ziet Zus ineens haar vader in de Diezerstraat straat lopen. Haar adem stokt totdat zij beseft dat het de broer van haar vader is die altijd wat dik was maar nu, afgevallen, sprekend op hem lijkt. Hij was naar hen op zoek.

Langzaam maar zeker wordt de toestand in Nederland weer geordend en stabiel. Dolf en Zus stichten een familie, zijn succesvol in zaken, geliefd in de stad en leven een lang leven. Maar de psychische wonden opgelopen in de hel van de vervolging helen alleen oppervlakkig. De angst om ontdekt te worden, gevangen genomen en de dood ingejaagd blijft altijd in een duistere hoek van hun geest en wordt sterker wanneer later het oorlogsverleden meer de aandacht krijgt en opgerakeld wordt. Dat begint wanneer de meeste mensen die gedurende die tijd in het midden van het leven stonden en misschien gecompromitteerd zijn er niet meer zijn en er objectiever en genuanceerder over de tijd voor en na de Tweede Wereldoorlog gedacht en gepubliceerd kan worden. Zus helpt onderzoekers van de Holocaust door haar geschiedenis te vertellen; Dolf laat niets los, het verleden is te pijnlijk om erover te denken, laat staan te praten. Het wordt nog erger als ze thuis overvallen worden door indringers met een pistool. Gelukkig loopt het goed af maar het lijkt voor hen dat hun ergste droom werkelijkheid is geworden, dat ze nu eindelijk gepakt zijn en dat ze nog steeds niet veilig zijn. Dat gevoel leeft zelfs voort in de volgende generatie van “kinderen van de Holocaust.”

Het is schrijnend zich te realiseren dat het verleden niet dient als een leidraad voor de toekomst, dat geschiedenissen zoals deze niet het gevolg hebben dat racisme gezien wordt als het kwaad dat het is. Integendeel, na de oorlog woekeren antisemitisme, racisme en discriminatie ongehinderd voort en zijn nu alleen maar verder verspreid en maar halfhartig veroordeeld. Het is als de scene op de foto van de Keersluisbrug waar mensen toekijken naar het wegleiden van Zwolse Joden. Zoals het kinderliedje zegt: “Ik stond erbij en ik keek ernaar.” Deels machteloos, deels onverschillig.

foto: Hans Davidson daalt bij het huis van zijn dochter af naar de Stille Oceaan.