Honderdduizend abonnees, dat was een mooie tijd

toespraak voor de Vereniging Oud Utrecht, omstreeks 2003.

Zaterdagnacht droomde ik van het UN. Het is lang geleden dat dat gebeurde. Ik weet wel hoe het komt. Het was omdat ik ’s avonds me in bed had liggen afvragen wat ik hier zou vertellen. Journalisten en familieleden zaten in die droom ontspannen bijeen in een grote, theaterachtige ruimte. Hoofdredacteur Snijders was bij de krant vertrokken, een opvolger was er nog niet.

Het gesprek ging over de vraag wie tijdelijk het hoofdredacteurschap zou waarnemen. Ik zal het wel doen, zei ik, en iedereen vond dat goed. Iedereen, behalve Snijders, die kennelijk toch nog aanwezig was. Altijd weer Snijders. Hij leeft voort in de herinnering van velen. Naarmate hij langer dood is vinden steeds meer mensen dat hij een prima hoofdredacteur was.

Goed of minder goed, hij was in elk geval dominant. Hij zette een stempel op een belangrijk deel van de Utrechtse mediageschiedenis van de laatste veertig jaar. Hij was bij de krant van ’65 tot ’93.

In 1964 kwam ik bij het UN. Het was mijn derde krant. De sfeer week af van wat ik bij het Deventer Dagblad en in Rotterdam bij Het Parool gewend was. Niemand scheen aangetast door de waan van de dag. In alle rust bestudeerden de heren redacteuren de velletjes telex, door een ver, niet al te voorlijk familielid van één van de directeuren afgescheurd en per rubriek geordend.

Op de kunstredactie voerden oudere, zeer erudiet overkomende mannen de boventoon. De stads- en streekredactie bestond uit een klein groepje klerk-achtige lieden en verder uit raadsverslaggever Joop de Ru, de man die – zo werd mij onmiddellijk als heldendaad verteld – Schokking, de burgemeester van Den Haag, had weggeschreven.

De redactie binnen- buitenland leek wel een kleine collegezaal met deftige ouderejaars en enkele docenten.

Hoofdredacteur Niessink was een aantal maanden tevoren in het harnas gestorven. In afwachting van de komst van een nieuwe hoofdredacteur leidde een driemanschap de krant.

Niessink had aan het eind van zijn leven geconcludeerd dat de krant achterbleef in de vaart der volkeren. Om er wat muziek in te brengen was hij op zoek gegaan naar jonge honden. Ik was de tweede. Al heel snel arriveerden er meer. En zo kwam het UN in de ban van de jaren zestig, van de rock ’n roll.

Max Snijders, een dertiger toen, probeerde vergeefs de teugels aan te halen, want hij hield niet van dat wilde gedoe. Redacteuren moesten volgens hem de tijdgeest vólgen, niet de toon zetten. Het moet gezegd: hij ontpopte zich als een liberaal. Hij legde zich neer bij het onvermijdelijke.

De periode ’64 tot nu is het tijdperk van de groei en uiteindelijk ook de teloorgang het UN. Tevens was het de periode van het verdwijnen van het katholieke dagblad Het Centrum – op 11 september 1971 – en van alle plaatselijke edities van andere kranten.

Het Centrum, al jaren kwakkelend, maakte bij de opheffing een deal met het UN. De uitgever, Neerlandia, Kromme Nieuwe Gracht, verkocht de kaartenbak met abonnees aan het Utrechts Nieuwsblad. Max Snijders telde de abonnees van beide kranten bij elkaar op en meldde op de voorpagina een oplage van honderdduizend. Na een tijdje moest dat cijfer er weer af.

Was er zo langzamerhand sprake van dat alle berichtgeving uit Utrecht – en al het commentaar daarop – uit één koker kwam, dat Utrecht over- geleverd was aan een media-monopolist?

Nee, zei Snijders, het UN is voortaan een pluriforme krant. Op een speciale pagina, de opiniepagina, komen alle meningen aan bod.

Maar zo makkelijk liet niet iedereen zich overtuigen. En zeker de Muurkrant niet. Het UN kreeg regelmatig onderuit de zak. Ook individuele redacteuren werden aangepakt. ‘Het wordt tijd dat bij Dick Franssen de ramen worden ingegooid’, las ik op een dag op de muur tegenover mijn huis. De auteur van de oproep, Henk Vreekamp, kwam ik later tegen op de School voor de Journalistiek. Hij werkte daar als WSW-er, ik als docent. Toen ontslag voor hem dreigde vroeg mijn vriend, advocaat Bernard Tomlow, of ik een goed woordje voor hem wilde doen. Daar had ik geen zin in.

In 1964 had je behalve het UN en Het Centrum een stevige plaatselijke editie van Het Vrije Volk, met kantoor boven de AP-boekhandel op de Steenweg. Trouw zat op de Ganzenmarkt en de Waarheid in de Mariahoek. Dappere Veritas-studenten onder leiding van Marcel van Dam hadden daar tijdens het neerslaan van de Hongaarse opstand van ’56 nog de ruiten ingegooid. Verder was er een grote ANP-vestiging en niet te vergeten het Nieuw Utrechts Dagblad, vroeger zelfstandig, maar toen reeds lang een kopblad van Het Parool. Later kreeg je ook lokale radio en tv, maar het fijne kan ik daar niet over vertellen, want ik luister of kijk weinig.

Voor de oorlog, toen het Utrechts Nieuwsblad nog een keukenmeidenblad was, was het NUD de krant voor de gegoede burgerij. Daarin kwam in ’33 verandering met de komst van Van der Heuven Goedhart, een ontslagen hoofdredacteur van De Telegraaf. De hoofdredacteur van het NUD, P. H. Ritter jr. zag het gevaar niet. Hij bleef weinig op de redactie komen. ‘Ik kan rustig wegblijven, mijn mensen weten wat ze te doen hebben’, zei hij in een interview. Binnen een paar jaar ging het UN het NUD aan alle kanten voorbij.

Het Centrum, het NUD, het Vrije Volk…. Toen ik in Utrecht kwam zaten ze al in verloren positie. Ik had in Rotterdam bij Het Rotterdams Parool, zusterblad van het NUD, al gezien hoe het gaat. Je kunt nog zoveel nieuws hebben, nog zoveel primeurs, nog zulke mooie interviews, als je de advertenties gaat missen ben je weg. Het is een zichzelf versterkend proces.

Het UN kon zich intussen van alles permitteren. Kunstredacteur Dick van Ruler schreef rustig twee pagina’s over Bergman’s ‘Het Zevende Zegel’, onder de titel ‘De mens keert terug in Zichzelf.’ Snijders vond zulke artikelen mooi. Kunst en buitenland, dat waren zijn paradepaardjes.

Joop de Ru werd als raadsverslaggever opgevolgd door het duo Jos Goos/ Harry van Dam. Hun invloed was zo groot dat ze op het stadhuis de zesde en de zevende wethouder werden genoemd. Hun informatie deden ze vooral op in café Jansdam, trefpunt van met name linkse Utrechtse politici. Ze brachten er talloze avonden en nachten door.

Wethouder Van Willigenburg verwierp de symbiotische verhouding tussen journalistiek en politiek, zo staat in Arie de Jongh’s boekje Lokale media en lokale politiek. Citaat: ‘Er moet een afstandelijke relatie zijn. Ik meed daarom dat café als de pest.’

Mediabedrijf Wegener kocht in 1980 het familiebedrijf De Liefde (het UN) op. Er was geen dringende aanleiding. De eigenaren wilden gewoon geld zien. Gedwongen ontslagen vielen er niet, maar langzamerhand begon toch wel merkbaar te worden dat ‘Apeldoorn’ zo z’n eigen opvattingen had over de eisen waaraan een krant moest voldoen. Snijders ging er hard tegenin, en daar op de Veluwe hadden ze toch nog wel een beetje ontzag voor hem.

Daarna kwam de verhuizing naar Houten, en vervolgens begon zo zoetjesaan de ontlezing, die de grote steden in het Westen met hun steeds groeiende allochtone bevolking veel harder trof dan bijvoorbeeld Groningen of Leeuwarden.

De hoofdredacteur van het huidige AD/Utrechts Nieuwsblad zegt dat zijn blad meer dan welke krant ook luistert naar de lezer. Aan mij is in elk geval niets gevraagd. Ik zou niet gekozen hebben voor twee pagina’s Paul de Leeuw in het allereerste nummer.

Vanachter mijn raam zag ik het: de laatste maanden dat de krant nog een middagblad was ging er geen enkele UN meer in de tien brievenbussen van De Krakeling, het huis naast me. Vrijwel huis aan huis brengt de krantenjongen nu ’s middags de NRC rond. Slechts heel weinig mensen bij mij in de buurt zijn echte Utrechtenaren. Ze hebben weinig of niks met Herman Berkien, de Utrechtse grapjas wiens overlijden door het UN werd uitgemeten alsof hij een volksheld was à la Prins Bernard of André Hazes.

Wat gebeurt er in een vrij grote, intensief levende stad als Utrecht, en wat vind je daarvan terug in de media? Precies weet je het nooit. Maar je kunt het gevoel hebben dat de media nieuws missen. Een enkele keer weet je het zelfs zeker. Op het ogenblik is er van alles gaande op en rond de Drift. De universiteit concentreert daar de letterenfaculteit, en koopt en verbouwt met het oog daarop allerlei gebouwen. Achter de Wittevrouwenstraat is, na afbraak van de barakken van de universiteitsbibliotheek, een leuk plein ontstaan. Het plan is ook om in de Keizerstraat een heel complex SSH-appartementen te slopen en te vervangen door collegezalen. Het Utrechts Nieuwsblad schreef over dat alles nog geen letter. Omdat, zo vertelde een journalist me, er op het ogenblik niemand bij de krant is die de universiteit ‘doet’.

(De SSH-flats staan er nog.)