In Steenwijk is voor avantgarde nou eenmaal geen publiek (Groene Amsterdammer)
Wanneer draaiden ze de laatste Italiaanse film? ‘Dat moet jaren en jaren geleden zijn’, zegt Ger Vos (76). Ook zoon Rudy (32) zou het niet weten. En moeder Jannie (68) evenmin.
Samen runnen ze de City-bioscoop in Steenwijk, een theater met ruim driehonderd stoelen. Niets Italiaans meer, niets Frans, maar nog uitsluitend films voor de massa. ‘Ik hoop dat het ooit nog eens anders wordt’, zegt vader Vos. ‘Want eigenlijk heb je tegenover het volk de plicht ook bijzondere films te vertonen. Maar de verhuurders dwingen ons hiertoe. Vroeger draaiden we twee, drie verschillende films in de week. Dat kan niet meer. Aan JFK bijvoorbeeld zitten we vijf, zes weken vast.’
Gelukkig heeft mevrouw Vos niet zo’n vreselijk exclusieve smaak, zodat ze in haar eigen bioscoop nog veel kan genieten. De allermooiste film? Haar man probeert haar zover te krijgen dat ze The sound of Music noemt. Maar ze houdt stand: Dirty dancing. ‘Als ik hier zat, in de foyer, en ik hoorde die muziek, dan moest ik naar binnen.’
Ook Pretty Woman scoort hoog. ‘Twee leuke mensen, en ik moest steeds denken aan mijn eigen jeugd. Ik heb nogal gauw tranen.’
Jan Toor, een gepensioneerde schoolleider die in het plaatselijke kunstwereldje een dominante rol speelt, verbaast zich dat de City-bioscoop nog bestaat. ‘Er komt toch geen kip?’
‘Dan was hij hier zeker op een doordeweekse dag’, reageert Vos junior. ‘We draaien dan inderdaad soms voor twintig, dertig man. De weekenden moeten het doen.’
Maar Toor komt noch door de week, noch in het weekend. ‘Wij zijn niet zulke filmmensen’, zegt hij mede namens zijn vrouw. Zijn interesses liggen elders. Hij is anderhalf uur per week op de lokale radio, hij zit in de organisatie van de zes jaarlijkse koffieconcerten in schouwburg De Meenthe, hij is bestuurslid van de enige galerie, hij heeft te maken met centrum De Buse, waar, zoals hij dat zegt, ‘loslopende jongeren op zaterdagavond van die vreselijke muziek maken.’ Daar is volgens hem trouwens niks tegen, maar alles voor. ‘Want als ze daar niet zitten dan gaan ze lantaarnpalen slopen.’
In de culturele hiërarchie staat hij bovenaan. Een andere gepensioneerde docent, L.M. Steenvoorden, is waarschijnlijk tweede, en gemeente-ambtenaar Ed Wind zou wel eens derde kunnen zijn. Op de vierde plaats komt dan de eerste vrouw: Hilly Klasens, directrice van de openbare bibliotheek en coördinatrice van het jaarlijkse Schrijversfestival.
Elk jaar, rond de Boekenweek, komen er schrijvers uit eigen werk voorlezen in de bibliotheken in de dorpen in de omgeving. En tenslotte is er dan een grote manifestatie in schouwburg De Meenthe, met zes schrijvers en dichters tegelijk. Soms is het nodig uit te leggen waar Steenwijk ligt en staat de kunstenaar perplex dat er na tienen nog een trein naar Amsterdam gaat.
Het is een kostbare grap, een schrijver laten komen. Ze vragen zeshonderd tot tweeduizend gulden, exclusief. Bij Annemarie Oster moest er laatst dik geld bij. Twintig bezoekers.
Annemarie kwam ook in het radioprogramma ‘Steenwijk Cultureel’. Jan Toor: ‘Ze had een heel verhaal over het werk van Peter van Straaten. Ik hoorde pas later dat die twee een verhouding hadden. Maar ja, de relaties wisselen natuurlijk met de week bij deze mensen.’
Boekhandelaar Henk Dorman: ‘Sommige schrijvers verdienen meer met het voorlezen dan met hun werk zelf. Van mevrouw Oster verkochten we die avond maar twee boekjes.’
Steenwijk – ruim veertienduizend inwoners in de kern en zevenduizend in de dorpjes en gehuchten er omheen – is een vergrijzende gemeente met een laaggeschoolde bevolking. Er zijn geen instituten voor vervolg- onderwijs, er is geen ziekenhuis, er zijn nauwelijks kantoren. Het intellectuele klimaat is schraal. Maar gelezen wordt er wèl. Van ‘De Advocaat van de hanen’ (A. Th. van der Heijden), toch niet de makkelijkste roman, verkocht boekhandelaar Dorman al veertig tot vijftig exemplaren. En van een nieuwe Van Kooten gaan er, ongeacht de recensies, sowieso altijd hele stapels de deur uit.
Het ledental van de bibliotheek is 6801, dat is 32 procent van de bevolking, twee procent meer dan het landelijk gemiddelde. Volgens Hilly Klasens wijken haar lezers qua literaire voorkeur niet duidelijk af van andere Nederlanders. ‘Connie Palmen is ook bij ons gewoon niet aan te slepen.’
Wat de Steenwijkers vreselijk graag willen is een schrijver in levende lijve aanschouwen en daarna hun boeken lezen. Zodra Hilly Klasens weet welke schrijvers op het festival optreden gaan er briefjes naar alle tachtig bibliotheken die zijn aangesloten bij de Overijsselse Bibliotheek Dienst (OBD) in Nijverdal. Alle exemplaren van alle titels van die schrijvers komen dan per interne transportdienst richting Steenwijk.
Voor dit jaar zit het Schrijversfestival er op, en in de kamer van Hilly liggen nog forse stapels van Het Damesorkest van Herman Pieter de Boer en van Rook in de Ribben van Marjan Berk. Maar ze weet zeker dat ze ook die nog snel uitleent, want het effect houdt maandenlang aan.
Wat je in haar bibliotheek tevergeefs zoekt zijn wetenschappelijke boeken, specifiek afgestemd op mensen met tenminste hbo- of universitair niveau. Want zulke lezers zijn er nauwelijks.
Steenwijkers spelen graag in een brassband, en doen veel aan toneel, cabaret of koorzang. Maar erg veel belangstelling voor professionele kunst is er niet. Per jaar zes koffieconcerten, zes tentoonstellingen in de galerie, 24 voorstellingen in De Meenthe en een stuk of tien avonden in het achterzaaltje van café De Poolcirkel. Dat is het zo ongeveer. En daarbij gaat het – zeker wat theater betreft – om een tamelijk eenzijdig aanbod, met ’n sterk accent op het lichte genre.
‘Deze streek’, zegt Alie van Kuilenburg, een vrouw die drie dagdelen per week toezicht houdt in de galerie, ‘noemen ze niet voor niks de Noordwesthoek. Het is een echte uithoek. Er gebeurt hier weinig. En het is alleen de import die wat doet. De rest gaat er niet zo erg in mee. Weet je hoe het hier is? Het is hier leuk, maar bekrompen. Als je gaat scheiden kun je dat maar beter zelf op de kabelkrant zetten.’
De laatste ‘professionele’ tentoonstelling waarop Alie een oogje hield bestond uit werk van Jeanette Boerma uit Paasloo, een gehucht verderop. In een toelichting formuleerde de kunstenares het zelf zo: ‘In mijn schilderijen wil ik een bepaalde sfeer oproepen door middel van vorm en kleurgebruik. Ik schilder lange figuren zonder daarbij een figuratieve weergave te willen neerzetten. Het doel hiervan is dat bij het zien van mijn schilderijen een emotie bij de kijker loskomt.’
Zijn bij Alie, die de schilderijen langdurig zag, emoties losgekomen?
‘Jeetje… in het begin vond ik het allemaal erg triest. Maar ik ging me er langzamerhand toch wel aan hechten.’
De laatste expositie van het seizoen was traditiegetrouw voor de SAS, de Steenwijker Amateur Schilders. Bestuurslid Jan Toor van de galerie: ‘Er wordt hier op dat niveau ongelofelijk veel getekend en geschilderd. Van die figuratieve werkjes. Het zou eigenlijk niet allemaal opgehangen moeten worden. Maar aan de andere kant…’
Toezichthoudster Alie van Kuilenburg: ‘Wat is kunst, wat is huisvlijt? Maar in elk geval verkopen die amateurs hier nog wel eens iets van hun gefrutsel. En dat kun je van die beroepskunstenaars niet zeggen.’
Antoinette Blokdijk, gepensioneerd onderwijzeres, afkomstig uit Amsterdam, 75 jaren jong, is het een zorg hoe ze haar creatieve arbeid definiëren. Ze is voorzitter van de SAS, en bepaalde wat er op de tentoonstelling in de galerie kwam. ‘Dat was nogal eenvoudig: iedereen mocht twee dingen aanbieden en alles wat ze inleverden hing ik op. We hebben 45 leden, dus ga maar na. Er waren hele aardige schilderijen bij. Maar er zijn ook mensen die het nooit zullen leren.’
Het liefst schildert de voorzitster naar een plaatje. Een foto van een kat of een hond, een portretje van Frans Hals, alles kan dienen. Ze is niet de enige met een uitgesproken voorkeur voor waarnemingen uit de tweede hand. ‘Eén van onze eerste leraren was een zekere meneer Zoer, en die wilde dat al die plaatjes de kast in gingen en dat wij zelf wat verzonnen. Maar tijdens de laatste avond van het seizoen zei hij dat we nu helemaal zelf mochten bepalen wat we deden, en natuurlijk vlogen we allemaal op die plaatjeskast af. Hij werd me toch kwaad. Toen hij uitgefoeterd was bleef het doodstil. Het was alsof we bij een open groeve stonden. En ik dacht: het kan niet langer met die man.’
Mevrouw Blokdijk vindt dat ‘de man in de straat’ meer betrokken moet worden bij het kunstbeleid van de gemeente. ‘Formeel beslist natuurlijk de gemeenteraad, maar in werkelijkheid zijn het de wethouder, meneer Toor en meneer Steenvoorden. Die bepalen wat hier voor kunst komt.’
Ze ergert zich vooral aan ‘De vier jaargetijden’, een monumentaal kunst- werk van haar straatgenoot Hendrik Planting. Het bestaat uit vier, ongeveer honderd meter van elkaar liggende terpen, met daarop een circa 4,5 meter hoge stalen driepoot waarin grote zwerfkeien zijn opgetakeld. Kosten voor de gemeente: circa 80.000 gulden.
Minder bezwaren heeft ze tegen Lute en Endrik, twee roddelende oude mannen op een bankje op de Markt. Ze geeft toe dat het wel een geestig beeld is, maar ze heeft bezwaar tegen de situering. ‘Zo half achter die ijskraam, daar komt het niet uit de verf.’
De maakster, Kiny Copinga uit Steenwijkerwold, is het er wel een beetje mee eens. ‘Maar dat is nu eenmaal de plek waar die oude mannetjes elkaar ontmoeten.’
Lute en Endrik hebben geen gezichten. Hun hoeden zitten meteen op hun nek. Veel gemeenteraadsleden vonden dat destijds een moeilijk punt. Ze meenden dat je ogen en oren en neuzen moest kunnen zien. Maar uiteindelijk legde iedereen zich er bij neer. En vervolgens werd afgesproken dat er een kunstcommissie zou komen, die zelfstandig werk mag aankopen. ‘Want van kunst hebben wij geen verstand.’ Die commissie is inmiddels in de maak.
Het komt in de gesprekken voortdurend terug: Steenwijk is klein en heeft slechts een bescheiden cultureel leven. Maar dat is niet zo’n ramp, want met de auto zit je in ruim een uur in Amsterdam, en Zwolle is per trein maar dertig minuten.
Maar als je dan vraagt: hoe vaak ga je nou naar Amsterdam om iets te zien, dan is het antwoord: niet zo vaak. Het leuke van Steenwijk is de kleine schaal, de kick dat je op een koffieconcert vrijwel iedereen kent, en daar dus eigenlijk nooit alleen bent. En het mooie is vooral de omgeving, met bossen aan de ene kant en meren en moerassen aan de andere.
Onderwijzer Dick Idema schrijft muziekrecensies in de twee lokale kranten, De Opregte Steenwijker en Het Dagblad. In de ene doet hij dat onder zijn eigen naam en in de ander heet hij Roel van Groningen. Zijn kennis gaat ver, evenals zijn passie. ‘Voor muziek zet ik alles opzij.’
Hij schrijft een aangenaam soort proza, maar wat betekent bijvoorbeeld ‘Het koor stelde alles in het werk om de muziek zo authentiek mogelijk te vertolken’? Het wil zeggen dat Dick er niks aan vond, maar niet de behoefte had dat zo ronduit te schrijven. ‘Naarmate de pretenties groter zijn word ik kritischer. Ik voel me niet geroepen een amateurkoor, dat z’n uiterste best doet, de grond in te boren. Daarmee is geen enkel belang gediend. Soms schrijf ik opzettelijk loze cliché’s. Geen enkel probleem.’
Moeilijker heeft hij het met sommige professionals die door het publiek op handen worden gedragen, zoals Berdien Stenberg en Laurens van Rooyen. ‘Dat vind ik werkelijk helemaal niks, allemaal heel zoetig en lievig en commercieel. Bendien komt op in een rookgordijn en gaat in een rookgordijn weer af. Verschrikkelijk. Maar onze lezers vinden het mooi. En dus zeg ik het in mooie eufemismen: ‘De werkelijke ontroering wilde maar niet komen’, of ‘Door alle bijgeluiden weg te filteren werd het allemaal wel glad en gepolijst.’
De recensies onder eigen naam zijn doorgaans wat milder dan de stukjes onder pseudoniem. ‘De meeste mensen weten niet dat ik onder een andere naam schrijf. Ik heb het gevoel dat ik als Roel van Groningen meer mezelf kan zijn. Want je wordt overal op aangesproken.’
Het is duidelijk: het aantal culturele fijnproevers in Steenwijk is beperkt. En daarmee houdt iedereen rekening. Als het gaat over de programmering van de galerie zegt Jan Toor bijvoorbeeld: ‘Je zit hier niet in een gebied waar de revolutie gemaakt wordt. Het is een koud kunstje de mensen zó kopschuw te maken dat ze nooit meer komen. Het is een voorzichtig balanceren.’
En over de koffieconcerten: ‘Sjostakowitsch, okee, maar daarnaast ook iets van Schubert en Haydn. Uitsluitend modern werk, dat ligt hier moeilijk. Zo’n koffieconcert op de zondagmorgen moet trouwens ook iets gezelligs zijn. Het heeft een duidelijke ontmoetingsfunctie.’
Laatst wilde Toor na afloop de musici in de stad een broodje aanbieden. ‘Maar om half twee ’s middags bleek alles dicht. ‘’s Zondags kun je je in Steenwijk midden op straat wel verschonen.’
Ed Wind, in het dagelijks leven hoofd algemeen bestuursbeleid op het stadhuis, programmeert het theatertje (honderd stoelen) in café de Pool-cirkel. ‘Ik zou’, zegt hij, ‘wel wat meer avantgardistische voorstellingen willen, maar daarvoor is gewoon geen publiek. Dan heb je vijftien, twintig mensen in de zaal. Ik heb dan maar één troost, namelijk dat ik er zelf geweest ben.’
Meenthe-bestuurslid Henk Groeneveld programmeert eveneens voorzichtig, ook al omdat penningmeester Geurt Wolsink ‘de voorkeur geeft aan een volle zaal’. Het programma ‘92-’93 lijkt op dat van vorige jaren. Muziekrecensent Dick Idema kan zich al voorbereiden: Berdien Stenberg en Laurens van Rooyen komen weer.
(De bioscoop heet nu Vue Steenwijk, de Meenthe werd Rabotheater De Meenthe, de bibliotheek en de galerie verhuisden naar overtollig geworden ruimten in de Rabobank, het theatertje in café De Poolcirkel bestaat niet meer.)