Niemand in de steek laten
‘Ik mag alleen maar in m’n dromen gelukkig
zijn’, zegt de man, met iets klagerigs in zijn
stem. Het is een uur of één ’s middags en tamelijk
zonnig, maar de dichtgetrokken gordijnen
maken het in de flat schemerdonker. De
man zit in korte broek op de bank en draait
een shagje. Het is zeker niet zijn eerste
vandaag ; de rommelige kamer hangt al vol
rook.
Harry Gras, psychiatrisch verpleegkundige
van het Willem Arntszhuis, vraagt: ‘Ik zie dat
het je aangrijpt van die dromen. Vertel er
eens iets meer over? Hoe zien ze er uit?
De man zegt dat ze vredig zijn, maar niet altijd.
Er is ook een droom waarin hij zijn neefje
aan het afrossen is.
Harry: ‘Wat had hij dan gedaan?
‘Dat weet ik niet.’
Harry Gras is teamleider van één van de mobiele
teams van het W.A. Huis. Zijn forensisch team,
twaalf mensen sterk, bedient de ongeveer 120 uitwonende
of zwervende patiënten met de zwaarste
problematiek. Bij de meesten is sprake van een
combinatie van gedragsproblemen, financiële
problemen en problemen met justitie en politie.
Ongeveer tachtig procent is man, de meesten
tussen de 25 en 45 jaar.
Harry’s vervoermiddel is een elektrische fiets,
waarmee hij zich in hoge snelheid door de hele
stad verplaatst. Onderweg komt hij vrijwel altijd
bekenden tegen, vooral patiënten, maar ook
oud-patiënten, die het weer redden in de maatschappij.
Dat die successen hem goed doen is aan
hem te zien.
Gras is 55 en zit al sinds 1983 in de psychiatrische
verpleging. Hij wordt gedreven door de sterke
overtuiging dat je mensen in zwaar weer niet aan
hun lot mag overlaten. Hij zegt: ‘Ik kom in landen
waar niemand naar ze omkijkt. Ik wil niet dat mijn
vier kinderen wonen in zo’n land. Alle mensen
hebben kwaliteiten en talenten. Daar moet je naar
op zoek gaan.’
En dus bezoeken Gras en zijn teamgenoten hun
door de samenleving bijna hopeloos geachte patiënten,
praten met ze, kijken hoe het met ze gaat,
regelen dingen, etcetera.
Van de man met de dromen wil Harry bijvoorbeeld
weten of hij regelmatig warm eet. ‘Jazeker’, is het
antwoord.
‘Wanneer voor het laatst?’
‘Ergens vorige week’.
Bemoeizorg, zo noemt Harry zijn werk. Vroeger
konden ernstige psychiatrische patiënten gewoon
de hulp opzeggen, maar nu gaat dat niet meer
zo makkelijk. Harry: ‘Flikker maar op’, zegt er wel
eens ééntje. En dan zeg ik: ‘Ik dacht het niet’.
De Binnenstadskrant rijdt (ook op een elektrische
fiets) met Gras mee naar vier adressen. Bij de eerste
drie vangen we bot. Niet thuis. Kan gebeuren,
zeker als je onaangekondigd langs komt. Harry
maakt zich er niet druk om. Hij probeert het deze
week gewoon opnieuw.
Op het vierde adres woont de man met de dromen,
die zegt dat hij het zwaar heeft. ‘Ik word
helemaal duf van m’n medicijnen. Ik wil dat gevoel
niet meer. Ik wil dat rotspul afbouwen.’
Harry antwoordt dat hij dat een goed idee vindt.
Uit het gesprek blijkt dat er al een plan voor is gemaakt.
Het zal binnen twee a drie weken gebeuren
in het W.A. Huis.
‘Ga je het roken er dan ook mee aanpakken?’
‘Nee.’
Over de duur van de opname staat nog niets vast.
De man zegt: ‘Voor mijn part blijf ik een maand.
Af en toe weet ik nu niet meer wie ik zelf ben. Ik
wil gewoon mezelf zijn, niet met die spanningen’.
Harry kijkt de donkere kamer rond en zegt: ‘Ik mis
je dieren.’
De man: ‘Ik ook. Het ging niet meer.’
Harry: Wat zou je willen dat er beter gaat?
De man: ‘Dat ik m’n tanden beter kan poetsen,
dat ik mezelf beter kan verzorgen.’
Boekarest
Een paar weken na de fietstocht kijken ervaringswerkers,
hulpverleners en cliënten terug op een
studiereis die ze op initiatief van Gras deze winter
maakten naar Boekarest, de hoofdstad van Roemenië.
Tenminste één ding wordt duidelijk: in vergelijking
met de toestanden daar verkeert Utrecht
in een luxe-positie. Er zijn daar zwerfkinderen en
psychiatrische patiënten die in riolen leven. ‘Er is
daar een gedrevenheid en passie van de hulpverleners
die ik nog nooit heb gezien’, zegt één van de
deelnemers. •