Plotseling is het leven anders

1980

De laatste twaalf dagen zie ik niet veel meer van de stad dan het stukje tussen ons huis en het militair hospitaal. De wereld is – sinds mijn vrouw erg ziek werd – veel kleiner geworden. Of beter gezegd: anders. Dingen, die ons drie weken geleden nog volop bezighielden, zijn weggeschoven naar de zijlijn van de aandacht. Er is plotseling een heel andere rangorde. Het leven zelf staat ineens verschrikkelijk centraal.

Contacten met vrienden en familie verhevendigen. Het werk, een eventuele verhuizing naar de binnenstad… op dit moment is het allemaal minder belangrijk. Er ontstaan nieuwe rituelen: het neerzetten van m’n fiets tegen altijd het- zelfde stukje ziekenhuismuur, het bijvullen van de bloemenvazen.

Met militair gedoe willen mijn vrouw en ik in ’t algemeen zo min mogelijk te maken hebben. Daarom schrokken we wel even toen de huisarts voorstelde dat ze naar dit legerhospitaal zou gaan. Maar het valt niet tegen. Erg kazerne-achtig is het niet. En je merkt weinig van een strakke hiërarchie. Misschien heeft dat ook te maken met de huisvesting. De architectuur is van een vooroorlogse eenvoud en mist het mengsel van arrogantie en poenigheid dat nieuwbouw nog wel eens wil uitstralen.

Twaalf dagen… het lijkt al heel lang. Je begint de mensen een beetje te kennen, je raakt vertrouwd met het ziekenhuisritme en met de manier waarop de zaken hier gaan. De behandelend internist is van een verre dokter een heel dicht bij je staand mens geworden. En via m’n vrouw hoor ik welke verpleegkundigen nou net dat kleine beetje extra hebben. Die – wanneer ze een natte washand op haar koortsige voorhoofd leggen – hun hand daar nog een minuutje laten liggen, omdat ze weten dat dat een rustgevend ge-voel geeft. Die altijd kijken of er nog wel genoeg te drinken staat.