Puzzelen in Dennendal

Dennendal, onderdeel van de Willem Arntszstichting, was in de jaren ’73-’74 het toneel van een groot conflict. De directeur, Carel Muller, brak rigoureus met de gangbare behandeling van zwakzinnigen. Hij zag hen niet meer als patiënten, maar als mensen met wie je zo gewoon mogelijk moest omgaan. Ondanks een schorsing bleven Muller en zijn vele medestanders aan het werk. Uiteindelijk werd Dennendal op een vroege morgen door de politie ontruimd. De laatste maanden voor de ontruiming was ik er vrijwel dage- lijks. Hieronder twee stukken, beide tot ongeveer de helft.

Om half acht precies begint Mien (42) onder luid gezang met haar Partridge Family-puzzel. Ze is de eerste pupil van groep vijf van Dennendal-paviljoen Lorentz in Den Dolder die zich vanmorgen aangekleed heeft. Ze zet er tempo achter, want ze heeft haast. Er moet van alles gebeuren. Vanmiddag gaat ze mee naar de tuin; vanavond wil ze naar de dominee.

De puzzel is niet eenvoudig. Er moeten zeker honderdvijftig stukjes gelegd worden. Maar het werk vordert in een razend tempo. De Partrigde Family krijgt zienderogen vorm.‘Wat vlug hè’, zegt Mien. ‘Ik ben precies op tijd.’

Om kwart voor acht, ruim voordat het ontbijt op tafel staat, is de puzzel klaar. ‘Is het niet fantastisch’ roept ze. ‘Ik denk dat ik hem vandaag nog wel een keer kan doen. Ik begin meteen weer. ’t Is reuze makkelijk.’

Opnieuw kiepert ze de Partridge Family om. En omdat sommige stukjes in elkaar blijven klitten is ze dit keer nog vlugger klaar: binnen tien minuten. Mien is in de wolken, praat aan één stuk door

.Intussen heeft groepsleider Willem Klootwijk (34) nu alle twaalf pupillen van groep 5 uit bed getrommeld. Zijn dienst is vanmorgen om half acht begonnen. Om vier uur vanmiddag zal hij klaar zijn.

Pupil Beb blijkt niet in zo’n beste bui. Ze loopt ongedurig heen en weer, huilt, giert, klaagt over buikpijn en misselijkheid. ‘Mag ik spugen?’ vraagt ze voortdurend op een klagerige pieptoon.

Een andere pupil, Marie (52), komt naast me zitten. ‘Ben je getrouwd?, vraagt ze. Ik antwoord bevestigend. ‘Met wie?’ ‘Met Toos.’ ‘Dan zul je het wel goed hebben.’

Even later: ‘Ik heb last van galstenen. Ik drink teveel koffie. Ik ben gek op koffie. Snap je dat nou?’

Ook Noortje (22), één van de jongsten, voegt zich bij ons. ‘Dick, ik mag je wel’, zegt ze. ‘Je bent een eerlijke jongen.’ Dan moet ik heel dicht bij haar komen omdat ze me wat in ’t oor wil fluisteren: ‘Penis bestaat niet.’

’t Ontbijt staat klaar. De vrouwen scharen zich rond de tafel en vallen aan op de boterhammen. Er wordt gepraat over de tuin, waarin ze straks zullen gaan werken. Marie maakt bezwaren. Ze heeft geen zin om mee te gaan. ‘Je wordt er niet eens voor betaald. Alles heeft te lijden, je lichaam, je kleren. Ze denken zeker dat ik miljonair ben.’

Terwijl de dames zitten te eten bekijk ik even hun boekenkast. ‘Toen Dick Trom een jongen was’, ‘Honderd verhalen om voor te lezen’, ‘Rob en Inge naar de apen.’

Uit het rekje met grammofoonplaten trek ik willekeurig vier LP’s: The Osmond Brothers, Johny Hoes, Op de hoge, hoge daken en Herb Alpert. ’t Ontbijt is op. Bep is nog steeds uit haar doen. Ze vloekt en tiert, maakt ruzie.

Marie zegt; ‘Eigenaardige mensen zitten hieronder, hè. Zo grof in de mond.’

Noortje is erg opgewonden. Ze verwacht dat haar ouders vandaag een ritje met haar komen maken. Willem Klootwijk zegt: ‘Dat is toch iets wonderbaarlijks. Ze heeft een soort zesde zintuig. Haar ouders bellen heus niet zo vaak. En toch weet Noortje altijd precies wanneer het zal gebeuren. Het is ongelofelijk.’

Mien neemt mij plotseling in haar armen, kust me en noemt me dan ‘een lekkere schat’. Dan ineens: ‘Was je je met Sunlightzeep? Daar word je niet mooier van.’

Bert Kok komt binnen. Zijn dienst begint om negen uur. Samen met Willem en een paar pupillen ruimt hij de ontbijtboel op. Bep is intussen wat kalmer geworden. Het wordt tijd om te vertrekken naar de tuin. Mien, de puzzelaarster, wil plotseling niet meer mee. Ze heeft de pest in. Van haar opgewekte bui van vanmorgen vroeg is er niets meer over. Om beurten proberen we haar te overreden, maar het baat niet. Ze blijft thuis en gaat koffie drinken bij een andere groep.

Met z’n hoevelen zijn we nu? Noortje is aan ’t afwassen op Leeuwenhoek, Mien blijft thuis, Klazien is koffiezetten voor de paviljoensstaf en Bella is vertrokken naar de crèche, waar ze ’s morgens meehelpt bij het passen op de kinderen van groepsleiders.

We wandelen door een bospaadje naar de tuin, waar we een paar groente- bedden zullen aanleggen. ’t Blijkt niet eenvoudig om sommige dames te bewegen wat te doen. Ze willen eerst koffie. Met Marie begin ik te spitten aan een paadje tussen twee bedden. Na een paar minuten geeft ze het al op. ’t Is mij te moeilijk,’ zegt ze.

Willem en Bert zijn intussen enthousiast aan ’t werk. En ze proberen hun pupillen even enthousiast te maken. Dan staat Noortje ineens bij de ingang van de tuin, schreeuwend en met haar armen zwaaiend. Ze is duidelijk volkomen overstuur. Willem gaat naar haar toe en brengt haar terug naar het paviljoen. Als hij terug is zegt hij: ‘Dat was weer een streek van Klazien. Ze heeft tegen Noortje gezegd dat het niet waar was dat haar ouders kwamen. Ze bemoeit zich altijd overal mee, ook met dingen waar ze niks van weet.’

Tegen half twaalf gaan we terug naar Lorentz, het hoogtepunt van de dag tegemoet: de warme maaltijd.

Bij de deur aangekomen blijkt dat Corrie (de zwijgzame) verdwenen is. Willem gaat op zoek en vindt haar. ‘Dat heb je er ook nog bij’, zegt hij. ‘En als je dan niet heel vlug bent dan krijg je later een telefoontje dat ze op het politiebureau in Bilthoven of Den Dolder zit.’

Vlak voordat we aan tafel gaan blijkt dat Corrie zich helemaal heeft onder- gepoept. Bert belast er zich mee. Willem: ‘We zijn hier niet zo blij met Corrie. Ze hoort eigenlijk niet in deze groep. Maar ja, we zitten er nu eenmaal mee.’

Aan tafel doen de dames zich ruimschoots tegoed. We eten aardappels, spinazie, eieren en een saus. Marie schept nog eens op. ‘Ik vind het lekker; ik heb er schijt aan’, zegt ze. En dan wijzend op Corrie, die nog steeds geen mond heeft opengedaan: ’n Bijdehandje hè.’

Het is inmiddels kwart over één. Mien, die vanmorgen tijdens onze afwezigheid kans heeft gezien nog enkele keren de Partridge Family te leggen, keert haar puzzel opnieuw om. Ditmaal heeft ze een kwartier nodig. Vol trots laat ze ons het resultaat zien. Toch heeft ze er nog niet genoeg van. Ze wil zo meteen met ons mee naar de sportzaal, maar zou graag nog één keer de puzzel doen. Als ze hoort dat dat mogelijk is gaat ze onmiddellijk aan het werk. ‘De zaak is nu opgelost’, zegt ze.