Utrecht Centrum Project

Columns en stukjes van columns over de planvorming van het Utrechts Centrum Project in de toenmalige veertiendaagse Gemeentekrant Utrecht. Ik maakte er 107, in de periode 1995 tot 2001. De eerste drie jaar zat er nauwelijks schot in het UCP. Het veranderde toen stedenbouwkundige Riek Bakker (Kop van Zuid, Leidsche Rijn) werd binnengehaald. Corio (nu Klépierre) en de Jaarbeurs lieten het UCP kort voor het begin van de uitvoering vallen. Zeven jaar later begon het Project Stationsgebied. Het viel niet mee om van de moeilijke materie iets leesbaars te maken. De oplossing zocht ik vooral in anekdotische aanloopjes.

‘De bittere ernst van de noodzakelijkheid’

Breukelen is al voorbij als oud-collega Jan Kees Hulsbosch, tegenwoordig ombudsman van de Volkskrant, over Utrecht begint. ‘Waarom pakken ze de dingen altijd zo halfslachtig aan?’, vraagt hij. ‘Het openbaar vervoer door de binnenstad bijvoorbeeld. Hoe lang zeuren ze daar nou al over? Terwijl iedereen weet dat het ondergronds moet. Ze willen er kennelijk niet aan dat Utrecht echt een grote stad aan ’t worden is. Het blijft maar provinciaal gedoe.’

’n Week later in de Domkerk. Opening van het onderwijsjaar van de Hogeschool van Utrecht. Schrijfster Manon Uphof over ‘De maat van Utrecht’. Ze vertelt dat ze pas in Sarajevo was, een stad die door de oorlog van zijn intelligentia is beroofd. Ze zegt: ‘Waar niet geleerd kan worden, draait de pijl van de tijd de andere kant op, verdwijnt de speelsheid en het spel, en krijgt alles de bittere ernst van de noodzakelijkheid.’

Wat een intrigerende zin. Om langzaam te herlezen, en tot je door te laten dringen. De pijl van de tijd… dat is natuurlijk de klok, de klok die wordt teruggedraaid. Vooral de laatste woorden van haar zin vind ik mooi. En voor mij rijst dan altijd de vraag: Kan ik er misschien wat mee voor deze rubriek, die over het UCP gaat?

Nog een fragment: ‘Ik groeide op tussen twee uitersten en heb nooit kunnen kiezen. Dat hoeft ook niet, want ik ben hier in Utrecht.’ Ze bedoelt er misschien wat anders mee, maar voor mij smaakt het – net als wat Jan Kees Hulsbosch in de trein zei – naar een stad die aarzelt, terwijl er intussen wèl van alles gebeurt. Met het risico dat we het moment laten passeren waarop we vrij kunnen beslissen. Want zo is het: ook al houd je de handen van het stuur, het karretje rijdt door. En dan wordt het op een gegeven ogenblik geen kwestie meer van kiezen, maar van moeten. Dan krijgen de beslissingen – in Manon Uphofs woorden – de bittere ernst van de noodzakelijkheid.

106