Vader van vermist meisje: ‘Misschien heb ik haar te lang als kind gezien’

 

UN, 1980

Op 22 maart fietste de vijftienjarige Liesbeth Poort van haar huis op de Blauwkapelseweg in De Bilt naar de mavo in de Utrechtse Kruisstraat, zette haar tas daar neer en liep de school weer uit. Sindsdien heeft niemand meer iets van haar gehoord.

Nu, bijna vijf maanden later, zegt haar moeder: ‘Nog steeds denk ik elke dag als ik van m’n werk kom dat ze thuis is.

Haar vader: ‘Dat gevoel heb ik niet. Ik geloof niet dat ze zo maar uit zichzelf naar huis komt. Daarvoor heeft ze een duwtje nodig.’

De moeder: ‘Maar begrijpt u het niet verkeerd. Natuurlijk, we willen graag dat ze thuiskomt, maar we eisen het beslist niet. Als ze ergens is waar ze het naar haar zin heeft dan mag ze daar wat ons betreft blijven. Als ze alleen maar iets van zich laat horen…’

De vader: ‘Een kaartje met ‘Alles goed, Liesbeth’ is al genoeg. Wat wij willen is een levensteken. Zelfs als ze zou opbellen en zou zeggen ‘Jullie kunnen barsten’, dan zouden we gelukkig zijn. Onze grootste angst is dat ze ergens wordt vastgehouden, dat ze dingen tegen haar zin moet doen. Of dat ze niet meer leeft, natuurlijk…’

De moeder: ‘Hoe langer het duurt, hoe moeilijker het voor haar wordt contact met ons te zoeken.’

De vader: ‘Wanneer ze niet wordt vastgehouden dan vraag ik me af of ze wel beseft wat ze aanricht. Deze toestand is onverdraaglijk voor ons. De eerste tijd kon ik vrijwel niet meer communiceren met andere mensen. Ik had een poosje helemaal geen moed meer. Toen ik er het slechtst aan toe was moest mijn schoonmoeder het ziekenhuis in. Het klinkt gek, maar dat heeft me door de ergste crisis heen geholpen. Want ik moest mijn aandacht op dat moment wel ergens ander op richten.’

De moeder: ‘Mijn redding was dat ik een baantje voor halve dagen heb. Wanneer ik hier al die tijd in m’n eentje thuis had moeten zitten dan was ik er volledig onderdoor gegaan.’

Liesbeth Poort. Jongste uit een gezin van drie kinderen. Haar zus Marian is 21 en heeft de bibliotheekschool afgelopen. Broer Fedde (19) deed dit jaar eindexamen gymnasium en gaat studeren. Haar vader is lector aan de Utrechtse universiteit. De moeder werkt part-time op een faculteits- bibliotheek.

De vader en moeder beschouwen hun gezin als ‘aardig, harmonieus’. Met de twee oudste kinderen waren er nooit wezenlijke problemen. Met Liesbeth echter wèl. Ze liep nogal eens weg, deed weinig of niets op school, flirtte veel met mannen.

Toen ze elf was was ze lichamelijk al haast een volwassen vrouw en een paar jaar later ging ze zich daarnaar gedragen. De vader: ‘Je hebt als ouders een soort recept ontwikkeld voor de opvoeding van je kinderen. Bij Marjan en Fedde werkte dat redelijk goed. Op Liesbeth was het niet van toepassing. Ze werd bij wijze van spreken van de ene dag op de andere met een rotsprong volwassen. Wij konden dat niet hanteren. We wisten er geen raad mee. Daarom zijn we op een gegeven moment naar het medisch opvoedkundig bureau gegaan. Liesbeth heeft er drie gesprekken gehad, met

een kinderarts, met een psycholoog en met een psychiater. Mijn vrouw en ik zijn er een keer of vijf geweest. Tenslotte kregen we een soort mondeling rapport: dat er eigenlijk niets bijzonders aan de hand was en dat het vanzelf wel weer zou overgaan. Ja, daar kwam het wel op neer.’

De moeder: ‘Ze vonden, zo lieten ze blijken, ons zulke verstandige mensen, dat we het zelf wel konden uitzoeken.’

De vader: ‘Nou, het was voor mij wel een thuiskomen van de koude kermis. Ik had gehoopt dat wij als ouders begeleiding zouden krijgen. We hebben voldoende duidelijk gemaakt dat we dat nodig hadden. Het MOB schijnt er vanuit te gaan dat een kind alleen maar wegloopt als er iets mis is in het gezin. En daar willen ze dan wat aan doen. Maar in ons gezin konden ze niets vinden. Ik geloof dat ze ons daarom lieten zwemmen.’

Liesbeth Poort. Haar ouders omschrijven haar als een ontzettend gezellige meid, die je vertroetelt als je ziek bent, die erg spontaan reageert. Nogal gemakzuchtig, nauwelijks geïnteresseerd in het wereldgebeuren, minder intelligent dan haar broer en zus.

Werd ze om dat laatste in het gezin misschien niet helemaal voor vol aangezien?

De vader: ‘Daar geloof ik niks van. Nee, dat is beslist niet zo. Je kon inderdaad merken dat ze minder intelligent was, maar er is geen sprake van dat we haar daarom niet serieus namen of haar op de één of andere manier ‘minder’ vonden. Het is wèl zo dat met name ik haar een beetje lang als een kind heb gezien. Misschien om mezelf het gevoel te geven dat ik toch ook nog niet zo oud kon zijn. Ik denk dat meer vaders dat met hun jongste kind hebben.’

Op de lagere school draaide Liesbeth normaal mee. Daarna ging ze naar de IVO in Zeist, maar dat werd een mislukking. Het systeem met het werken met takenpakketten was niks voor haar. Ze had een stok achter de deur nodig om tot iets te komen.

De Werkplaats in Bilthoven bleek een betere keus. Ze kwam in een LAVO-klas, maar stak zover boven de andere kinderen uit dat ze werd geselecteerd voor de brugklas HAVO- VWO. In die klas deed ze het aanvankelijk redelijk, maar rond Kerstmis zakte ze terug. Zover zelfs dat ze met moeite naar de tweede klas van de MAVO kon.

Eind januari vorig jaar, twee dagen voor haar veertiende verjaardag, bleef ze voor het eerst een nacht weg. Samen met een vriendin was ze ’s middags naar Utrecht gegaan. Om zeven ’s avonds kwam die vriendin bij de ouders met de mededeling dat Liesbeth op het Vreeburg een man had ontmoet die haar had meegenomen. De ouders waren in paniek en waarschuwden de politie. Twee Biltse agenten die toevallig in Utrecht waren, zagen haar de volgende dag om één uur in de stad en brachten haar thuis. Mevrouw Poort: ‘We waren ongelooflijk blij. We sloten haar snikkend in onze armen.’

De vader: ‘We hadden die nacht gedacht: dat overleeft ze niet. Of als het wel overleeft dan wordt haar in ieder geval onherstelbare schade toegebracht. We waren er van overtuigd dat we haar moesten beschouwen als slachtoffer. Zelf dacht ze er heel anders over. Ze zei alleen dat de man erg aardig was geweest.’

Mevrouw Poort: ‘Lichamelijk was Liesbeth haar leeftijdgenoten ver vooruit. Ze was geen kind meer, maar een forse vrouw. Dat grote verschil in ontwikkeling bracht haar in een soort isolement.’’

De vader: ‘Ze was niet alleen groot, maar ook wat je noemt ‘een stuk’. Ze werd voortdurend door mannen aangestaard en nagefloten. Ze vond dat niet vervelend, integendeel. Door haar manier van kijken, van lopen, van zich opmaken, lokte ze het ook uit. Aan de andere kant ben ik er van overtuigd dat ze zich voor die mannen als mens nauwelijks interesseerde.’

De moeder: ‘Ze had trouwens helemaal weinig banden. Ze had geen kring van vrienden en vriendinnen om zich heen.’

Een half jaar na de eerste keer ging ze er opnieuw vandoor, nu samen met een meisje van school.

De vader: ’De politie belde dat ze er aan kwam. We hadden dus tijd om ons te prepareren. En die keer hebben we haar nogal ijzig en koel ontvangen. Liesbeth zei dat ze daarom nooit meer zou weglopen.’

Op de Werkplaats was na dit incident geen plaats meer voor het meisje, maar de ouders kregen wel de tijd een andere school te zoeken. In november vorig jaar was het zover: Liesbeth verhuisde naar de mavo in de Utrechtse Kruisstraat. En ondanks alle goede zorgen van directeur Roos ging het daar binnen de kortste keren volledig mis. Achteraf bleek dat ze meer in Hoog Catharijne zat dan op school. Ze zei tegen haar ouders dat ze allerlei proefwerken uitstekend had gemaakt, maar in werkelijkheid leverde ze lege blaadjes in.

De vader: ‘De ouderavond werd voor mij een deprimerende aangelegenheid. Het werd ons toen pas duidelijk dat ze totaal niets meer uitvoerde.’

Anderhalve week voordat ze voorgoed wegliep bleef ze weer een nacht van huis. Haar gedrag werd in die dagen steeds merkwaardiger.

De vader: ‘We hadden geen echt contact meer met haar. Alsof ze ons afgeschreven had..’

Op vrijdag 19 maart had ze een lang gesprek met een meisje. Omdat het de laatste keer was dat ze uitvoerig met iemand had gepraat ging vader Poort het meisje later vragen wat Liesbeth allemaal gezegd had. Hij hoorde dat zijn dochter had verteld dat Poort en zijn vrouw haar echte ouders niet waren. Naderhand bleek dat ze dat op school ook tegen alle klasgenoten had gezegd.

Op maandag 22 maart tegen twaalf uur, wist mevrouw Poort dat haar dochter maar een paar minuten op school was geweest. Tegen haar medeleerlingen had ze gezegd dat ze een baantje ging zoeken. De volgende ochtend belde een zekere meneer Hogendoorn die vroeg of Liesbeth thuis was. Zoon Fedde, die de telefoon aannam, zei dat ze er niet was en legde vervolgens de hoorn weer op de haak.

Achteraf denken de ouders dat Liesbeth misschien een baantje had ge- vonden bij die meneer Hogendoorn, maar niet was komen opdagen. Ze hebben de man niet kunnen achterhalen.Na een aantal dagen kreeg de regionale pers het signalement van het meisje. De tips werden nagetrokken. Dat was, zo zei de politie, alles wat er kon worden gedaan, want er zijn immers duizenden van die meisjes.’

De vader: ‘Dat vind ik geen reden om niets te doen. Ze komen alleen in actie als er kan worden aangetoond dat er een vermoeden van misdrijf is. Maar dan is het natuurlijk altijd te laat. En op dit moment zeg ik: er zijn niet zoveel meisjes die bijna vijf maanden spoorloos blijven.’

In die eerste weken probeerde de familie Poort van alles om Liesbeth te vinden. Als iemand meende het meisje ergens op een bepaalde tijd gezien te hebben dan gingen ze er de volgende dagen op dat uur naar toe om te kijken of ze misschien weer voorbij zou komen. De vader riep de hulp in van twee paragnosten, die onafhankelijk van elkaar zeiden dat Liesbeth in Amsterdam zat. Zoon Fedde ging er heen en zocht een week in kraakpanden en cafés.

De vader: ‘Je wordt ontzettend onzeker. Je hebt iets fout gedaan in de opvoeding, maar je weet niet wat. En je krijgt nergens hulp.’

De moeder: ‘Als je Liesbeth haar gang liet gaan dan deed ze vaak een hele dag eigenlijk niets. Ze kon heel aardig viool spelen en ze wilde ook niet van les af. Maar elke keer moest je haar dwingen om te gaan oefenen. Het was thuis wel veel van ‘Liesbeth dit en Liesbeth dat.’

De vader: ‘Ze maakte zich vaak zo verschrikkelijk op dat wij vonden dat ze zo niet naar school kon. En dan moest het er af.’

De moeder: ‘Vooral de laatste tijd had ze ontzettend veel behoefte aan avontuur en vertier.’

De vader: ‘Een paar weken voordat ze wegliep stelde ze me voor om in de één of andere tent met me te gaan dansen. Ik vond dat ik dat niet kon doen, ik hoor niet meer in een discotheek tussen allemaal jongelui. Daar ben ik gewoon misplaatst. Maar nog niet zo lang geleden maakte ik wel met haar een tocht van een dag of vier langs het strand. Dat was ontzettend gezellig. We hadden de grootste lol. En vorig jaar huurden we een tandem. Een zwaar kreng. Liesbeth bepaalde welke kant we zouden opgaan. Ze belde het weerbericht en zei ‘naar het oosten, want er is westenwind.’ Toch hadden we de wind vaak tegen. Je kon echt plezier met haar hebben. Zij en ik trokken veel samen op… Het is onmenselijk dat ze niets van zich laat horen.’

Na een korte, moeilijke, pauze zegt hij: ‘Je bent hier eigenlijk constant mee bezig, elk uur van de dag.’

Mevrouw Poort: ‘Volgens mij laat ze niets van zich horen omdat ze denkt dat we haar dan terughalen.’

Hij: ‘Dat geloof ik ook. Ze denkt: als ik iets van me laat horen dan komen er moeilijkheden. En voor moeilijkheden is ze altijd weggerend.’

Mevrouw Poort: ‘Ze lopen weg en dan gaan ze er vanuit dat ze het wel zullen redden. Dat dacht dat Marokkaanse meisje, dat dood in een koffer gevonden is, ook.’

Hoe is het nu om zulke berichten te lezen?

Hij: ‘Dat zijn moeilijke dingen. Heel moeilijk. Maar dan zie je dat het gaat om een meisje met een tenger postuur. Je denkt: ‘Dat kan Liesbeth niet zijn.’ En dan lees je op een andere manier verder’.

(Een Utrechtse lezer herkende het meisje van de foto. Ze was bij een bekende van hem in Amsterdam. Twee dagen later was ze thuis.)