Vallend meubilair
V
Of ik meega naar het JAC om daar gezamenlijk de woede op de politie een beetje te laten bekoelen, vraagt een meisje me vrijdagmiddag na afloop van de ontruiming van het universiteitspand Oudegracht 320. Ik bedank voor de uitnodiging. Want van boosheid heb ik niet zo gek veel last. Ik heb zo goed mogelijk opgelet, maar niet gezien dat bij het wegslepen van de krakers overdreven hardhandig of geniepig is opgetreden.
Ik ben niet kwaad, maar wel wat ontdaan. Een beetje uit m’n doen omdat het afgelopen uur zoveel degelijk, ouderwets meubelmakerswerk aan splinters is gevlogen.
’t Heeft niet alleen te maken met het ouder worden dat ik respect heb voor dingen van vroeger. Twintig jaar geleden was ik wat dat betreft al net zo. Ook toen vond ik dat je vooral met oude spullen voorzichtig moest omgaan. Misschien komt het omdat ik nog tijden van schaarste hebt meegemaakt.
Ik wil niet mee naar het JAC, maar drinkt in plaats daarvan in m’n eentje een kop koffie in een café. En verval tot overpeinzingen. Hoe was het gegaan? ’s Morgens vroeg is het enorme pand gekraakt als protest tegen de langdurige leegstand. ’s Middags om twee uur komt het bericht dat het gebouw over een uur zal worden ontruimd. Twee man van het UN gaan er naar toe: de één zal buiten blijven en de ander zal binnen, bij de krakers, de komst van de politie afwachten.
De ladder waarmee je de eerste etage bereikt wordt kort na m’n komst opgehaald. Ik kan er niet meer uit, want de trap naar beneden is gebarricadeerd. Volgestouwd met kasten, tafels en bureaus. Ook de trap van de eerste naar de tweede verdieping ligt vol meubilair. Maar met een beetje gymnastiek is het nog mogelijk naar boven te komen.
Als drie uur nadert worden we met z’n allen naar de tweede etage gedirigeerd. En dan worden, met op de gangen gereedstaand materiaal, de trapgaten helemaal tot de nok volgestort. Het veroorzaakt een beangstigende herrie van brekend hout en deukend ijzer. Daar gaan ze, die ouderwetse tafels die ik juist zo mooi vond. En die bureaus uit pakweg 1930, dat waren toch voorbeelden van vooroorlogse degelijkheid? Zouden ze het bombardement overleven?
Op de afgesproken tijd komt de politie, zestig man sterk. En uit het enorme lawaai waarmee het afbreken van de barricaden gepaard gaat, leid ik af dat er weinig omzichtig te werk wordt gegaan. Wat er nog heel was gaat nu zeker aan flarden.
Na een tijdje komt er beweging in de meubelmassa in het trapgat tussen de eerste en de tweede verdieping. En ik zie dat inderdaad zonder enige clementie met de huisraad wordt omgesprongen. De methode is: onderaan iets wegtrekken, waardoor instortingen ontstaan.
Tijdens het kopje koffie in het café gaat het gevoel van treurigheid niet over. Wie heeft nou eigenlijk de grootste fout gemaakt? De krakers, door zo onbarmhartig die trappenhuizen vol te storten? De politie, door niet meer te redden wat er nog te redden viel? Of de universiteit, die zo lang zo’n gigantisch pand liet leegstaan zonder te zeggen wat ze ermee wilde? En die bovendien zo maar allerlei dingen van waarde in het gebouw achterliet?