Verder zonder Bernard van Vliet

2011
Verder zonder Bernard van Vliet

De Binnenstadskrant moet vanaf dit nummer verder zonder Bernard Martens van Vliet, de man die de kopij doornam voordat ze naar de drukker ging. Onze corrector is op vrijdag 7 oktober overleden en de dinsdag daarna gecremeerd.

Bernard van Vliet deed veel meer dan taal- en spelfouten uit onze stukken halen en de interpunctie verbeteren. Hij keek ook of wat wij schre-

ven wel juist was, of eigennamen correct waren geschreven, of jaartallen klopten, of de huisnummers bij de huizen pasten, of in de beschrijving van een bepaalde ontwikkeling belangrijke elementen ontbraken. Hij kon dat doen omdat hij alles van de stad wist. Hij was het geheugen van Utrecht.

Toen ik (Dick Franssen) ruim negen jaar geleden begon bij deze krant, vroeg ik mijn vriend Bernard meteen of hij meedeed. Tot mijn spijt wilde hij niet schrijven. Maar corrigeren wou hij wèl.

In het begin was ik er nog niet zo van doordrongen hoe belangrijk dat was. Pas nadat hij ons had behoed voor een paar flinke blunders, wist ik dat hij onmisbaar was. Van belang was hij ook als vraagbaak, en als leverancier van ideeën. Voor een nummer over de middenstand leverde hij een pagina’s lang overzicht – straat voor straat – van in de loop van de tijd verdwenen winkels. Zoiets was nog nooit vertoond. Hij bezat niet alleen een ongeëvenaarde collectie boeken over Utrecht, maar had ook allerlei andere verzamelingen, zoals van briefpapier en reclames van Utrechtse bedrijven van voor 1950. De middenpagina’s van ons nummer ‘Fiets zoekt plek’ konden we dankzij hem vullen met unieke oude briefjes en rekeningen van fietsenmakers uit de Binnenstad.

Zijn idee was het ook om foto’s te maken van het oprukkende Engels in winkelstraten, een volgens hem treurige ontwikkeling.

Hij hield niet van uitdrukkingen als ‘leuk’ en ‘gezellig’, verving ‘plek’ door ‘plaats’, vond altijd wel een eenvoudig synoniem voor een moeilijk woord en wist beter dan wie ook welke voorzetsels bij Utrechtse straten en pleinen horen. Je woont niet in Zuilen, maar op Zuilen, en niet aan de Oudegracht, maar op de Oudegracht. Die kennis vergaarde hij tijdens een achttienjarige studie naar het (uitstervende) Utrechtse stadsdialect.

Van hem weten we ook dat het onzin is dat je Utrechter moet schrijven in plaats van Utrechtenaar, omdat een Utrechtenaar een homoseksueel zou zijn. In het Utrechts Studenten Corps zou Utrechtenaar als scheldwoord worden gebruikt, maar wat dan nog? Trouwens, hij was vier jaar lid van het Corps en hoorde het daar in die betekenis nooit. Bernard wilde zijn naam niet in het colofon. Niet van belang, vond hij.

Na een niet-afgemaakte studie Duits kwam hij in 1963 op de buitenland- redactie van het Utrechts Nieuwsblad. In ’69 stapte hij over naar de NOS, om daar te eindigen als eindredacteur van het dagelijkse tv-programma voor buitenlanders Paspoort. Hij kon in januari 1993 met vervroegd pensioen, wat hem goed uitkwam, omdat hij veel meer tijd wilde steken in zijn grote interesse, het Utrechtse stadsdialect.

In het Volksbuurtmuseum luisterde hij tientallen bandopnamen af van gesprekken met oudere buurtbewoners. Corrie Huiding, die toen als vrijwilliger in het museum werkte: ‘Hij was er altijd. En róken…’ Hij deed veel pogingen met dat roken te stoppen. Het lukte hem pas toen drie jaar geleden longkanker werd geconstateerd.

Altijd had hij briefjes bij zich met aantekeningen over Utrechtse uitdrukkingen, met daarbij hun uitspraak. Hij was er soms dagen mee bezig om de precieze betekenis van een woord te achterhalen. Hij kon zelf fantastisch goed Utrechts praten. Dat was een verwarrende ervaring: een rijzige, voornaam ogende man, die plotseling van zorgvuldig Algemeen Beschaafd overging in plat Uterechs.

Zijn monnikenwerk leidde tot het boek ‘De vollekstaol van de stad Uterech’, waarvan vijf (steeds herziene en uitgebreidere) drukken verschenen. Het werd de bestseller van de Stichting Publicaties Oud-Utrecht. Dr. H. Scholtmeijer, streektaaldeskundige: ‘Met ‘De Vollekstaol’ is Utrecht ondubbelzinnig op de taalkundige kaart van Nederland gezet’.

Bernard hielp mij een keer of zeven bij buitenlandse projecten van de School voor de Journalistiek. Hij ging als een soort hulpdocent mee naar Polen, Hongarije en (het meest) naar Brno in Tsjechië. Ook daarbij verraste hij iedereen. Tijdens de bijeenkomsten die aan de expedities voorafgingen zat hij meestal wat onderuitgezakt te zwijgen, met een uitdrukking alsof hij er weinig goeds van verwachtte. Je zag de studenten soms wat benauwd naar hem kijken, zo van: ‘Moet hij nou echt met ons mee?’ Maar eenmaal in het buitenland verdween het afstandelijke. Hij was ge- interesseerd, behulpzaam, geestig en soms zelfs jolig.

Het is dus niet waar wat ik in 2005 schreef in mijn stukje voor een boek met verhalen over Utrecht in 2030. Ik ben in dat jaar een man van 93, en zit veel thuis, omdat ik slecht kan lopen. En dan staat er: ‘Daar komt mijn vriend B. langs, kaarsrecht op zijn fiets richting De Goey Koot voor de dagelijkse boodschappen. Hij kijkt heel kort naar mijn raam en groet met een nauwelijks zichtbaar hoofdknikje. Hij is niet van de uitbundige soort.’

Niet juist. Hij was helemaal niet van een bepaald soort. Hij was van alles. Soms denk ik dat ik hem zie in de stad. Ik mis hem vreselijk.