Voorbijgangers besturen de stad

Was het zo langzamerhand tijd om het stokje over te geven? 82 was ik, en al bijna zeventien jaar hoofdredacteur van de Binnenstadskrant. Twijfel, twijfel. Natuurlijk, ik was oud, maar nog wel bij de les. En ik vond allerlei dingen nog zo leuk: redigeren, koppen verzinnen, meedenken met de vormgever, met de fotoredacteur brainstormen over de voorpagina. En niet te vergeten: de ontbijtjes in de Hema of de StayOkay waarop een redacteur en ik de koppen bij elkaar staken over een onderwerp.  

Ik bleef maar dubben, tot een nieuw bestuurslid mij er van overtuigde dat er wat moest gebeuren. We stelden vast dat ik niet meer de energie en de scherpte had om de krant te vernieuwen, wat volgens hem noodzakelijk was om te kunnen overleven. En zo vertrok ik begin dit jaar, samen met fotoredacteur Sjaak Ramakers, die vanaf het begin had gezegd dat hij tegelijk met mij zou gaan.  

Op het afscheid van Sjaak en mij in cafe Van Wegen decoreerde Jan van Zanen me met de speld van de gemeente Utrecht, de enige onderscheiding waarop ik wel eens stilletjes hoopte. Zijn toespraak was geestig, met anekdotes over de keren dat ik bij hem smeekte om iets te doen aan onze subsidie. 

Tijdens het feestje nam Van Zanen me apart en vertelde hoe het in het college van B & W met dat lintje gegaan was. ‘Ze kenden je niet. Wie is dat, Dick Franssen? Is dat een ambtenaar?’ 

Het verwonderde hem kennelijk. Maar hij was dan ook een lezer van ons prachtblad. Zijn chauffeur moest er voor zorgen dat er steeds een Binnenstadskrant in de dienstauto lag. 

Mij verbaast het niet zo erg. Ik kan dat uitleggen. Zodra de krant verscheen bracht ik altijd een stapel naar het stadhuis. Ik gaf de kranten af bij de portier en iemand van de griffie zou ze dan in de postvakken van de wethouders en de raadsleden stoppen. Ik mocht dat zelf niet doen. Maar toen ik een keer op de verdieping kwam waar de politieke partijen hun fractiekamers hebben, zag ik de stapel na tien dagen nog vrijwel onaangeroerd in een hoekje van de gemeenschappelijke leeskamer liggen. Kennelijk hebben politici wel wat anders te doen dan ons wijkblaadje lezen.  

De gemeente heeft een propaganda-afdeling met tientallen communicatie-adviseurs. Ze brengen artikelen over Utrecht uit de grote media onder de aandacht van de bestuurders. Stukjes uit de kruimel Binnenstadskrant komen nooit zo ver.  

Een beetje bekend in stadhuiskringen was ik wèl in mijn tijd bij het Utrechts Nieuwsblad (vanaf 1964). Ook later misschien nog, toen ik in het huis aan huisblad dat de gemeente een jaar of vijf uitgaf een column had over de voorbereidingen van de aanpak van het stationsgebied. Maar de wethouders en raadsleden van nu waren toen nog heel jong of nog niet eens geboren.   

Nog een punt: tot een jaar of twintig geleden waren wethouders afkomstig uit de gemeenteraad, of in ieder geval uit Utrecht. De ChristenUnie was de eerste die een wethouder ronselde in een andere stad. Tegenwoordig is het gemeengoed. De helft van het college heeft geen Utrechtse geschiedenis. Ze zijn als Utrechters nauwelijks droog achter de oren.  

Vertaal dat eens naar de landelijk politiek. Stel je voor dat volgend jaar na de verkiezingen ministers en staatssecretarissen worden ingevlogen uit Frankrijk, Duitsland of Turkije. We zouden raar staan te kijken.  

We krijgen nu een burgemeester die van de stad waarschijnlijk niet veel meer kent dan het Centraal Station en verkeesplein Oudenrijn.   En dan maar klagen dat de afstand tussen burger en politiek steeds groter wordt.    

  • Een blijvende herinnering aan de naar Amsterdam vertrokken wethouder van het Stationsgebied Victor Everhardt: de donkere kantoortoren op het Jaarbeursplein. Er achter verscholen het Stadskantoor, één van de aardigste nieuwe gebouwen in de Binnenstad. (foto: Saar Rypkema)