Waar men van geen afgunst weet
Begin van een reportage over Noordwest-Overijssel. Jeugdvriend Igor Cornelissen en ik gingen twee dagen op pad, hij voor Vrij Nederland, ik voor het Deventer Dagblad. We begonnen in Kalenberg, waar Toos en ik ongeveer vijftien jaar later een vakantiehuis kochten (en nog steeds hebben).
1963.
Waar men van geen afgunst weet
De jongeren trekken weg uit Kalenberg, een in de rietlanden van noordwest-Overijssel verscholen gehucht. Eén van de mensen die dat aan het hart gaat is mevrouw Doeve van hotel-café De Rietlanden. Ze zegt: ‘Ach heren, ’t café gaat achteruit. De jonge mannen vertrekken en de oudere mannen zijn televisieziek. Toeristen komen hier haast niet, ook niet in de zomer. Nu ja, er zijn wel eens wat biologie-studenten, maar u weet wel hoe het gaat. Ze hebben tien weken vakantie, maar geen geld om tien weken feest te vieren… Ze verteren haast niets.’
Mevrouw Doeve is een praatgrage vrouw. Als drs. R. Beumer, directeur van de Streekraad Noordwest-Overijssel zegt: ‘Jullie hebben hier geloof ik een eigen volkslied’, antwoordt de waardin: ‘Jazeker, maar er klopt niets van. ’t Begint met de regel ‘Waar men van geen afgunst weet’. Dacht u dat er in een gehucht als Kalenberg met vierhonderd inwoners, waar iedereen elkaar van haver tot gort kent, geen afgunst is? Kom nou.’
Wanneer mevrouw Doeve mij een aantekening ziet maken, vraagt ze: ‘Jullie zijn toch geen journalisten, hoop ik?’ Nee hoor, hij niet’, zegt Igor Cornelissen van Vrij Nederland, wijzend op de 29-jarige drs. Beumer. ‘Hij is ongevaarlijk.
’‘Ja, want als jullie van de krant zijn, zeg ik niks meer. Ik ben een verschrikkelijke flapuit. Ik vertel altijd veel te veel. Laatst is hier ook een journalist geweest. Hij was gelukkig van een krant hier heel ver uit de buurt.’
‘Had hij het dan zo bont gemaakt?’‘’
O nee hoor, het was allemaal heel netjes. Maar ja, je moet hier ontzettend oppassen met wat je zegt.’
Als het eten op is (we konden kiezen tussen een uitsmijter of balletjes gehakt uit blik met brood) lopen we naar het bruggetje van Kalenberg. We passeren de christelijke lagere school (drie onderwijzers, acht klassen) en zien op de speelplaats een opvallend aantal dikke kinderen.
Rechts van de brug is Kalenberg-Noord, links Kalenberg-Zuid. Overal zijn bergen riet. Een derde deel van de oogst van verleden jaar is nog steeds niet verkocht.
Langs de Kalenbergergracht staan kleine, lage huisjes. Je hoeft geen sociaal-econoom te zijn om te zien dat de welvaart hier nog niet groot is. Drs. Beumer bevestigt die indruk. Het gemiddelde inkomen in noordwest-Overijssel ligt aanmerkelijk beneden het landsgemiddelde.
Achter de huisjes liggen de rietlanden waarin je je als vreemdeling zonder gids beter niet wagen kunt. Je zou verdwalen en verdrinken in deze rimboe, die er op deze donkere winterdag erg geheimzinnig uitziet.