Zoeken naar schoonheid in de zusterstad
1999
De auto rijdt met het rechtervoorwiel door een kuil vol modderwater. De vrouw op de stoep – in smetteloos wit broekpak – krijgt de hele lading over zich heen. Ontredderd, vloekend, neemt ze de schade op. Intussen vult de kuil zich weer, nadert een andere voetganger en zien we een volgende auto om de bocht komen. Vanuit onze positie achter het raam van het koffiehuis wachten we af.
Bernard Martens van Vliet, oud-collega van het UN, helpt me hier in Brno bij een soms lastig, soms makkelijk karwei: de begeleiding van tien studenten van de School voor de Journalistiek, die in opdracht van de gemeente
Utrecht een krant maken over de samenwerking met de Tsjechische zusterstad. Op dit moment zijn al onze redacteuren op reportage, en daarbij menen ze ons niet nodig te hebben. We hebben de tijd aan onszelf.
In ‘93 waren we hier voor het eerst. Daarna in ‘95 en ‘98. En nu dus weer. We weten langzamerhand de weg in deze stad. Vierhonderdduizend mensen, wonend in een gebied van twintig bij twintig kilometer. Met overal reusachtige, vaak verlaten fabrieksterreinen. Met, op grote afstand van het centrum, geïsoleerde concentraties van uitsluitend achthoge flats. Met een fantastisch openbaar vervoer-systeem. Met veel musea, een operagezelschap, een filharmonisch orkest,
Elke keer als wij er komen beginnen we met de vraag of je vooruitgang ziet, of het er beter wordt? En telkens is onze eerste indruk: nee, er zit geen schot in. Het achterstallig onderhoud blijft gigantisch, wordt misschien zelfs groter. Maar dan sla je een hoek om en zie je ze werken: twee, drie gebouwen naast elkaar in de steigers. Waarop Bernard zegt: ‘als de economie mee zit komt het in een jaartje of vijftien helemaal goed. Dan is het alleen een kwestie van tijd.’